Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bezoeking:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezoeking from Dutch to Spanish

bezoeking:

bezoeking [de ~ (v)] noun

  1. de bezoeking (beproeving; kwelling; ergernis; )
    el azote; la agonía; la vejación; la desgracia; el suplicio

Translation Matrix for bezoeking:

NounRelated TranslationsOther Translations
agonía beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie agonie; doodsangst; doodsstrijd
azote beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie epidemie; gesel; pest; plaag; tuchtroede; zweep
desgracia beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie autorisatie; ellende; fiat; gelazer; gemekker; gezanik; gezeur; kommer; kwel; leed; machtiging; malheur; misère; moeilijkheden; narigheid; ongeluk; ongenade; ongunst; onheil; onspoed; pech; pijn; ramp; rampspoed; tegenslag; tegenspoed; terugslag; terugslagen; toestemming; trammelant
suplicio beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie boetedoening; boetstraf; gebaar na gebed; kruis; penitentie; strafplaats; tuchthuis
vejación beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie gepest; geplaag; pesterij
OtherRelated TranslationsOther Translations
suplicio kwelling

Related Words for "bezoeking":

  • bezoekingen

Wiktionary Translations for bezoeking:

bezoeking
noun
  1. het bezocht worden door een kwelgeest