Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bliksemslag:


Dutch

Detailed Translations for bliksemslag from Dutch to Spanish

bliksemslag:

bliksemslag [de ~ (m)] noun

  1. de bliksemslag (bliksemschicht; bliksem; flits; bliksemflits)
    el diablo; el pobrecito; la flecha; el flash; el relámpago; el destello; el pobre; el centelleo; el rayo

Translation Matrix for bliksemslag:

NounRelated TranslationsOther Translations
centelleo bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits flikkeren; flonkering; fonkelen; fonkeling; gefonkel; getintel; glinstering; glitter; schittering; sprankelen; tinteling
destello bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits flakkering; flikkering; flonkering; geflikker; getintel; glans; luister; schicht; schijn; schitteren; schittering; sprankeltje; sterretje; tinteling; vonkje
diablo bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits boosaardig wezen; demon; duivel; kwaad; kwelduivel; satan
flash bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits flits; flitslicht; schicht; snel beeld
flecha bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits flits; pijl; schicht; snel beeld
pobre bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits arme drommel; armoedzaaiers; ongelukkige; pauper; stakkerd; sukkelaar
pobrecito bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits arme drommel; drommel; ongelukkige; stakker; stakkerd; stumper; sukkel; sukkelaar; zielenpiet
rayo bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits bliksem; hemelvuur; schicht; spaak; straal; straalbundel; stralenbundel; weerlicht
relámpago bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits bliksem; hemelvuur; schicht; weerlicht
ModifierRelated TranslationsOther Translations
pobre arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; bekaaid; berooid; deerlijk; deerniswekkend; deplorabel; dun; ellendig; er bekaaid afkomen; erbarmelijk; erg; flodderig; geen vet op de botten hebbende; haveloos; iel; karig; krap; luizig; luttel; mager; meelijwekkend; miserabel; niet overvloedig; onbemiddeld; ongegoed; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schooierig; schraal; schriel; sjofel; sjofeltjes; verlopen; weinig