Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. deur:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for deur from Dutch to Spanish

deur:

deur [de ~] noun

  1. de deur
    la puerta; el éxito; la entrada; el paso

Translation Matrix for deur:

NounRelated TranslationsOther Translations
entrada deur aanbetaling; aankomst; binnenkomst; boeking; entree; hal; hoofdwoord; huisdeur; ingang; inkomst; inlaat; inrit; inschrijving; intocht; intrede; invaart; inval; invasie; invoer; komst; lemma; oprijlaan; oprit; plaatsing van artikel; politie-inval; portaal; schouwburgkaartje; toegang; toelating; vermelding; vestibule; voorportaal
paso deur afstand; baan; baanvak; bergpas; buitenweg; doorgang; doorloop; doorreis; doortocht; doorvaart; draf; dreef; etappe; gang; gang van een paard; gangpad; geul; landweg; paadje; pad; pas; pasje; passage; portiek; ronde; route; schrede; stap; tekenbreedte; toelating; tournee; traject; tred; trekpad; vaargeul; voetstap; weg
puerta deur gate; poort; toegangspoort
éxito deur arbeidsprestatie; bestseller; gelukken; heil; hit; huisdeur; kasstuk; klapper; kraker; lukken; mazzel; meevaller; raakschot; schlager; schot in de roos; slagen; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer; voorspoed; voorspoedigheid; welslagen; welzijn; werkprestatie

Related Words for "deur":

  • deuren, deurtje, deurtjes

Related Definitions for "deur":

  1. schot waardoor je in een huis of in een ruimte komt1
    • doe de deur achter je dicht!1

Wiktionary Translations for deur:


Cross Translation:
FromToVia
deur puerta door — portal of entry into a building, room or vehicle
deur puerta TürArchitektur: ein trennendes oder verbindendes Element zwischen Räumen oder Bereichen
deur puerta porte — ouverture qui permet le passage dans un mur de maison

Related Translations for deur