Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. fonkeling:


Dutch

Detailed Translations for fonkeling from Dutch to Spanish

fonkeling:

fonkeling [de ~ (v)] noun

  1. de fonkeling (glinstering; gefonkel)
    el centelleo; el resplandor; el fulgor
  2. de fonkeling (sprankelen; fonkelen; glitter; schittering)
    el chispeo; el esplendor; el fulgor; el brillo; el centelleo

Translation Matrix for fonkeling:

NounRelated TranslationsOther Translations
brillo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; getintel; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; gloed; levenslicht; licht verspreiden; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnen; schijnsel; schitteren; schittering; straling; tinteling; voorwending
centelleo fonkelen; fonkeling; gefonkel; glinstering; glitter; schittering; sprankelen bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flikkeren; flits; flonkering; getintel; tinteling
chispeo fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; schijn; schittering
esplendor fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen glans; glanslaag; luister; praal; pracht; pronk; schitteren; uiterlijk vertoon
fulgor fonkelen; fonkeling; gefonkel; glinstering; glitter; schittering; sprankelen geglinster
resplandor fonkeling; gefonkel; glinstering flakkering; flikkering; geflikker; geglinster; glans; glanslaag; glitter; gloed; klatergoud; levenslicht; luister; praal; pracht; pronk; schijn; schijnsel; schitteren; schittering; straling; voorwending
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
brillo helderheid

Related Words for "fonkeling":

  • fonkelingen