Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. grimeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for grimeren from Dutch to Spanish

grimeren:

grimeren verb (grimeer, grimeert, grimeerde, grimeerden, gegrimeerd)

  1. grimeren

Conjugations for grimeren:

o.t.t.
  1. grimeer
  2. grimeert
  3. grimeert
  4. grimeren
  5. grimeren
  6. grimeren
o.v.t.
  1. grimeerde
  2. grimeerde
  3. grimeerde
  4. grimeerden
  5. grimeerden
  6. grimeerden
v.t.t.
  1. heb gegrimeerd
  2. hebt gegrimeerd
  3. heeft gegrimeerd
  4. hebben gegrimeerd
  5. hebben gegrimeerd
  6. hebben gegrimeerd
v.v.t.
  1. had gegrimeerd
  2. had gegrimeerd
  3. had gegrimeerd
  4. hadden gegrimeerd
  5. hadden gegrimeerd
  6. hadden gegrimeerd
o.t.t.t.
  1. zal grimeren
  2. zult grimeren
  3. zal grimeren
  4. zullen grimeren
  5. zullen grimeren
  6. zullen grimeren
o.v.t.t.
  1. zou grimeren
  2. zou grimeren
  3. zou grimeren
  4. zouden grimeren
  5. zouden grimeren
  6. zouden grimeren
en verder
  1. ben gegrimeerd
  2. bent gegrimeerd
  3. is gegrimeerd
  4. zijn gegrimeerd
  5. zijn gegrimeerd
  6. zijn gegrimeerd
diversen
  1. grimeer!
  2. grimeert!
  3. gegrimeerd
  4. grimerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for grimeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
maquillar grimeren schminken
maquillarse grimeren make-up aanbrengen; make-up opdoen; opmaken; opsmukken; optutten; zich opmaken

Wiktionary Translations for grimeren:

grimeren
verb
  1. (overgankelijk) schminken om er de voor de rol vereiste uitdrukking aan te geven

Cross Translation:
FromToVia
grimeren maquillar; pintar; adobar maquiller — Farder, recouvrir de fard.