Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. hameren:
  2. hamer:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hameren from Dutch to Spanish

hameren:

hameren verb (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)

  1. hameren (bonken; slaan; rammen)
  2. hameren (kloppen met een hamer)
  3. hameren (blijven herhalen)

Conjugations for hameren:

o.t.t.
  1. hamer
  2. hamert
  3. hamert
  4. hameren
  5. hameren
  6. hameren
o.v.t.
  1. hamerde
  2. hamerde
  3. hamerde
  4. hamerden
  5. hamerden
  6. hamerden
v.t.t.
  1. heb gehamerd
  2. hebt gehamerd
  3. heeft gehamerd
  4. hebben gehamerd
  5. hebben gehamerd
  6. hebben gehamerd
v.v.t.
  1. had gehamerd
  2. had gehamerd
  3. had gehamerd
  4. hadden gehamerd
  5. hadden gehamerd
  6. hadden gehamerd
o.t.t.t.
  1. zal hameren
  2. zult hameren
  3. zal hameren
  4. zullen hameren
  5. zullen hameren
  6. zullen hameren
o.v.t.t.
  1. zou hameren
  2. zou hameren
  3. zou hameren
  4. zouden hameren
  5. zouden hameren
  6. zouden hameren
diversen
  1. hamer!
  2. hamert!
  3. gehamerd
  4. hamerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hameren:

NounRelated TranslationsOther Translations
golpear bekloppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
golpear bonken; hameren; rammen; slaan aankloppen; aantikken; beroeren; beuken; bonzen; een klap geven; hard slaan; heien; hengsten; iemand raken; iemand treffen; ineenslaan; inkloppen; klepperen; kletteren; kloppen; luiden; meppen; raken; rammelen; rammen; slaan; tegen elkaar slaan; tikken; timmeren; treffen
martillar bonken; hameren; kloppen met een hamer; rammen; slaan beuken; heien; rammen
pegar bonken; hameren; rammen; slaan aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; aanlijmen; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bevestigen; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; raken; samenplakken; treffen; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastmaken; vastplakken
repetir hasta la saciedad blijven herhalen; hameren

Related Words for "hameren":


Wiktionary Translations for hameren:


Cross Translation:
FromToVia
hameren martillar hammer — to strike repeatedly with a hammer, some other implement, the fist, etc
hameren martillar; forjar malleate — to beat into shape with a hammer

hamer:

hamer [de ~ (m)] noun

  1. de hamer (slaghamer)
    el mazo

Translation Matrix for hamer:

NounRelated TranslationsOther Translations
mazo hamer; slaghamer allegaartje; heiblok; mengelmoes; rugzak; samenraapsel; valblok; vijzelstamper

Related Words for "hamer":

  • hameren, hamers, hamertje, hamertjes

Related Definitions for "hamer":

  1. stuk gereedschap met ijzeren kop op steel1
    • hij sloeg de spijker met een hamer in het hout1

Wiktionary Translations for hamer:

hamer
noun
  1. werktuig dat kan worden gebruikt om te slaan

Cross Translation:
FromToVia
hamer martillo hammer — tool
hamer percutor hammer — part of a firearm
hamer martillo Hammer — Werkzeug bestehend aus Hammerkopf und Stiel
hamer martillo marteau — Outil percuteur