Dutch

Detailed Translations for meegaand from Dutch to Spanish

meegaand:


Translation Matrix for meegaand:

NounRelated TranslationsOther Translations
elástico elastiek
flexible elektriciteitsdraad; snoer; snoertje
subordinado onderdanige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
complaciente gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; onderworpen; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam aangenaam; aardig; amicaal; attent; bedaard; behulpzaam; bereidvaardig; bereidwillig; dienstbaar; dienstvaardig; dienstwillig; gedienstig; gelijkmoedig; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; hulpvaardig; inschikkelijk; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; mild; onbewogen; op een aardige manier; plezierig; rustig; sereen; tegemoetkomend; toeschietelijk; verplichtend; voorkomend; vriendelijk; vriendelijke; vriendschappelijk; welwillend; willig; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig
condescendiente gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend
doblegable buigzaam; flexibel; meegaand; soepel
dócil buigzaam; flexibel; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; onderworpen; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam gelaten; kneedbaar; lijdzaam; tam; vormbaar
dúctil gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; onderworpen; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam buigbaar; flexibel; soepel; tam
elástico buigzaam; flexibel; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend buigbaar; elastisch; flexibel; kneedbaar; lenig; plooibaar; rekbaar; soepel; veerkrachtig; verend; vormbaar; vouwbaar
flexible buigzaam; flexibel; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend buigbaar; buigzaam; elastisch; flexibel; kneedbaar; lenig; plooibaar; rekbaar; soepel; veerkrachtig; verend; vormbaar; vouwbaar
indulgente gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; onderworpen; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam barmhartig; behulpzaam; bereidvaardig; bereidwillig; clement; edelmoedig; gedienstig; geduldig; genaderijk; genereus; goedgeefs; goedhartig; gul; inschikkelijk; kalm afwachtend; lankmoedig; mak; mild; onbekrompen; op een aardige manier; royaal; ruimhartig; scheutig; vergevend; verplichtend; vriendelijk; vrijgevig; welwillend; zacht; zachtaardig
manejable buigzaam; flexibel; gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend bruikbare; eenvoudig te bedienen; gemakkelijk te hanteren; handelbaar; handig; handzaam; hanteerbaar; kneedbaar; makkelijk in het gebruik; nuttig; plooibaar; vormbaar; vouwbaar; wendbaar
obediente gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend braaf; deugdzaam; dienstbaar; eerlijk; fideel; gedienstig; gehoorzaam; kneedbaar; lief; openhartig; oprecht; rondborstig; slaafs; tam; trouwhartig; volgzaam; voorbeeldig; vormbaar; zoet
obsequioso gedwee; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend behulpzaam; bereidwillig; dienstwillig; gedienstig; gehoorzaam; inschikkelijk; voorkomend
sometido gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam gedomineerd; onderworpen
subordinado gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam bijkomstig; gedomineerd; inferieur; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; waardeloos
sujeto a gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam onderhevig
sumiso gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam bescheiden; bijkomstig; dienstbaar; dienstwillig; gedomineerd; geduldig; inferieur; kalm afwachtend; nederig; niet hoogmoedig; onderdanig aan; ondergeschikt; onderhorig; onderworpen; tam; willig

Related Words for "meegaand":


meegaan:

meegaan verb (ga mee, gaat mee, ging mee, gingen mee, meegegaan)

  1. meegaan (vergezellen; begeleiden; chaperonneren; )

Conjugations for meegaan:

o.t.t.
  1. ga mee
  2. gaat mee
  3. gaat mee
  4. gaan mee
  5. gaan mee
  6. gaan mee
o.v.t.
  1. ging mee
  2. ging mee
  3. ging mee
  4. gingen mee
  5. gingen mee
  6. gingen mee
v.t.t.
  1. ben meegegaan
  2. bent meegegaan
  3. is meegegaan
  4. zijn meegegaan
  5. zijn meegegaan
  6. zijn meegegaan
v.v.t.
  1. was meegegaan
  2. was meegegaan
  3. was meegegaan
  4. waren meegegaan
  5. waren meegegaan
  6. waren meegegaan
o.t.t.t.
  1. zal meegaan
  2. zult meegaan
  3. zal meegaan
  4. zullen meegaan
  5. zullen meegaan
  6. zullen meegaan
o.v.t.t.
  1. zou meegaan
  2. zou meegaan
  3. zou meegaan
  4. zouden meegaan
  5. zouden meegaan
  6. zouden meegaan
diversen
  1. ga mee!
  2. gaat mee!
  3. meegegaan
  4. meegaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meegaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acompañar begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; eindje meerijden; erbij voegen; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meerijden; meevoeren; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; voeren; wegbrengen

Related Definitions for "meegaan":

  1. je met die andere(n) verplaatsen of voortbewegen1
    • de tolk gaat mee naar de dokter1