Dutch

Detailed Translations for neerleggen from Dutch to Spanish

neerleggen:

Conjugations for neerleggen:

o.t.t.
  1. leg neer
  2. legt neer
  3. legt neer
  4. leggen neer
  5. leggen neer
  6. leggen neer
o.v.t.
  1. legde neer
  2. legde neer
  3. legde neer
  4. legden neer
  5. legden neer
  6. legden neer
v.t.t.
  1. heb neergelegd
  2. hebt neergelegd
  3. heeft neergelegd
  4. hebben neergelegd
  5. hebben neergelegd
  6. hebben neergelegd
v.v.t.
  1. had neergelegd
  2. had neergelegd
  3. had neergelegd
  4. hadden neergelegd
  5. hadden neergelegd
  6. hadden neergelegd
o.t.t.t.
  1. zal neerleggen
  2. zult neerleggen
  3. zal neerleggen
  4. zullen neerleggen
  5. zullen neerleggen
  6. zullen neerleggen
o.v.t.t.
  1. zou neerleggen
  2. zou neerleggen
  3. zou neerleggen
  4. zouden neerleggen
  5. zouden neerleggen
  6. zouden neerleggen
en verder
  1. ben neergelegd
  2. bent neergelegd
  3. is neergelegd
  4. zijn neergelegd
  5. zijn neergelegd
  6. zijn neergelegd
diversen
  1. leg neer!
  2. legt neer!
  3. neergelegd
  4. neerleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

neerleggen [znw.] noun

  1. neerleggen (doodschieten; neerschieten)
    el tumbar; la caza; el derribar; el matar a tiros

Translation Matrix for neerleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrojar gesmijt
caza doodschieten; neerleggen; neerschieten jacht; jachtliefhebber; jachtrit; jagen; jager; najagen; nastreven; wild
colocar neerzetten
depositar neerzetten
derribar doodschieten; neerleggen; neerschieten
destinar detacheren
matar a tiros doodschieten; neerleggen; neerschieten
pagar boeten
publicar publiceren; uitgeven
tumbar doodschieten; neerleggen; neerschieten
verter inschenken; leeggieten; uitgieten
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrojar deponeren; neerleggen afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; golven; keilen; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien
colocar deponeren; leggen; neerleggen; onderuit halen; plaatsen; wegleggen aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerzetten; neppen; omlijnen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; zetten; zich afspelen
colocarse neerleggen; onderuit halen inleggen; inrichten; insluipen; installeren; invoegen; ongemerkt binnendringen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tussenleggen
componer neerleggen; onderuit halen aandoen; berokkenen; componeren; in het leven roepen; maken; muziek componeren; op muziek zetten; plaatsen; posten; posteren; scheppen; stationeren; toonzetten; tot stand brengen; veroorzaken; voor elkaar krijgen
deponer deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten afwijzen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
depositar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; storten; tussenleggen; verneuken; zetten
depositar sobre deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten bewaren; opzij leggen; wegzetten
derribar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten afbreken; begeven; bomen kappen; breken; dompen; flippen; hakken; houwen; iets afbreken; inhakken; inhouwen; kantelen; kappen; kiepen; naar beneden werpen; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; neerwerpen; omduwen; omgooien; omhakken; omkiepen; omkieperen; omlaag werpen; omslaan; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverhalen; omverrukken; omverstoten; omvertrekken; omverwerpen; omwerpen; onderuithalen; overhoopschieten; ruineren; slopen; smijten; ten val brengen; uit elkaar halen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vellen; vernielen; vernietigen; verwoesten; vlakken; vloeren; wegvagen; wegvegen; wippen; wissen
destinar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inleggen; inrichten; installeren; invoegen; loskrijgen; losmaken; lostornen; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; tornen; tussenleggen; uithalen; uittrekken
encajar neerleggen; onderuit halen aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; klemmen; knellen; leggen; omklemmen; passen; passen in; plaatsen; zetten
engarzar neerleggen; onderuit halen plaatsen; zetten
estacionar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten herbergen; huisvesten; iemand onderdak verlenen; inrichten; installeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verschaffen; parkeren; plaatsen; posten; posteren; stationeren
hacer neerleggen; onderuit halen doen; fabriceren; formeren; handelen; in het leven roepen; loskrijgen; losmaken; lostornen; maken; produceren; scheppen; tornen; uithalen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten; vervaardigen; voortbrengen
hacer arreglos musicales neerleggen; onderuit halen
invertir neerleggen; onderuit halen aangrijpen; aanwenden; beleggen; benutten; gebruiken; investeren; omkeren; omwenden; toepassen
jugar neerleggen; onderuit halen acteren; een gok wagen; gokken; inzetten; speelgeld inzetten; toneelspelen; uitspelen
matar a tiros afknallen; afschieten; doodschieten; fusilleren; naar beneden schieten; neerhalen; neersabelen; neerschieten; overhoopschieten
meter deponeren; leggen; neerleggen; plaatsen; wegleggen aantasten; aanvreten; bederven; bergen; beschadigen; deponeren; inprikken; leggen; opruimen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
mover deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten beroeren; bewegen; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; lopen; mixen; mobiliseren; omroeren; ontroeren; opschudden; raken; roeren; stappen; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zich verplaatsen; zich voortbewegen
pagar neerleggen; onderuit halen afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; besteden; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; spenderen; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitgeven; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met
poner deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten aanbieden; aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; laten zien; leggen; neerzetten; offreren; plaats toekennen; plaatsen; presenteren; regelen; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; voorleggen; zetten
publicar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; zetten adverteren; afkondigen; aflezen; afroepen; annonceren; bekend maken; bekendmaken; doen verschijnen; openbaar maken; openbaren; oplezen; per advertentie aankondigen; posten; proclameren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
reducir neerleggen; onderuit halen achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; beknotten; benadelen; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
situar deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten kalibreren; plaats toekennen; plaatsen; situeren; zetten; zich afspelen
tender neerleggen; onderuit halen naarbeneden hangen; neigen tot; tenderen
tumbar neerleggen; onderuit halen iets neerleggen; neerslaan; neervlijen; omduwen; omslaan; omstoten; omverstoten; onderuithalen; vloeren
ubicar neerleggen; onderuit halen plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
verter deponeren; neerleggen afdruipen; afscheiden; afvoeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; lozen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; vergieten; vloeien
- deponeren

Synonyms for "neerleggen":


Antonyms for "neerleggen":


Related Definitions for "neerleggen":

  1. het op een plaats leggen1
    • waar heb je die boeken neergelegd?1
  2. het tegen je zin accepteren1
    • ik leg me bij jullie beslissing neer1
  3. je er niets van aantrekken1
    • hij legt de kritiek naast zich neer1

Wiktionary Translations for neerleggen:


Cross Translation:
FromToVia
neerleggen acostar; colocar; poner coucher — Coucher quelqu’un

Related Translations for neerleggen