Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omlaaggaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omlaaggaan from Dutch to Spanish

omlaaggaan:

omlaaggaan verb (ga omlaag, gaat omlaag, ging omlaag, gingen omlaag, omlaaggegaan)

  1. omlaaggaan (naar beneden gaan; naar beneden lopen)

Conjugations for omlaaggaan:

o.t.t.
  1. ga omlaag
  2. gaat omlaag
  3. gaat omlaag
  4. gaan omlaag
  5. gaan omlaag
  6. gaan omlaag
o.v.t.
  1. ging omlaag
  2. ging omlaag
  3. ging omlaag
  4. gingen omlaag
  5. gingen omlaag
  6. gingen omlaag
v.t.t.
  1. ben omlaaggegaan
  2. bent omlaaggegaan
  3. is omlaaggegaan
  4. zijn omlaaggegaan
  5. zijn omlaaggegaan
  6. zijn omlaaggegaan
v.v.t.
  1. was omlaaggegaan
  2. was omlaaggegaan
  3. was omlaaggegaan
  4. waren omlaaggegaan
  5. waren omlaaggegaan
  6. waren omlaaggegaan
o.t.t.t.
  1. zal omlaaggaan
  2. zult omlaaggaan
  3. zal omlaaggaan
  4. zullen omlaaggaan
  5. zullen omlaaggaan
  6. zullen omlaaggaan
o.v.t.t.
  1. zou omlaaggaan
  2. zou omlaaggaan
  3. zou omlaaggaan
  4. zouden omlaaggaan
  5. zouden omlaaggaan
  6. zouden omlaaggaan
diversen
  1. ga omlaag!
  2. gaat omlaag!
  3. omlaaggegaan
  4. omlaaggaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omlaaggaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
bajar afdalen
descender afdalen; afklimmen; afstijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bajar naar beneden gaan; naar beneden lopen; omlaaggaan achteruitgaan; afklimmen; aflopen; afnemen; afstappen; afstijgen; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf klimmen; erafhalen; erop achteruitgaan; eruitgaan; geld inleveren; kelderen; koers zetten naar; lager worden; minder worden; naar beneden brengen; naar beneden klimmen; neerbrengen; neergaan; omlaag gaan; omlaag klauteren; omlaagbrengen; omlaagklauteren; omlaagstappen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; sterk in waarde dalen; uitstappen; vervoegen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich begeven naar; zich vrijmaken
descender naar beneden gaan; naar beneden lopen; omlaaggaan achteruitgaan; afdalen; afnemen; afrijden; dalen; declineren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; eraf rijden; erafklimmen; erop achteruitgaan; geld inleveren; kelderen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden komen; naar beneden rijden; naar beneden vallen; neer laten zakken; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; omlaagrijden; omlaagvallen; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; uitbuiken; uitzakken; vallen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zakken; zich vrijmaken

Wiktionary Translations for omlaaggaan:

omlaaggaan
verb
  1. naar beneden gaan