Dutch

Detailed Translations for overbrengen from Dutch to Spanish

overbrengen:

overbrengen verb (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)

  1. overbrengen (vertalen; translateren; vertolken)
  2. overbrengen (communiceren)
  3. overbrengen

Conjugations for overbrengen:

o.t.t.
  1. breng over
  2. brengt over
  3. brengt over
  4. brengen over
  5. brengen over
  6. brengen over
o.v.t.
  1. bracht over
  2. bracht over
  3. bracht over
  4. brachten over
  5. brachten over
  6. brachten over
v.t.t.
  1. heb overgebracht
  2. hebt overgebracht
  3. heeft overgebracht
  4. hebben overgebracht
  5. hebben overgebracht
  6. hebben overgebracht
v.v.t.
  1. had overgebracht
  2. had overgebracht
  3. had overgebracht
  4. hadden overgebracht
  5. hadden overgebracht
  6. hadden overgebracht
o.t.t.t.
  1. zal overbrengen
  2. zult overbrengen
  3. zal overbrengen
  4. zullen overbrengen
  5. zullen overbrengen
  6. zullen overbrengen
o.v.t.t.
  1. zou overbrengen
  2. zou overbrengen
  3. zou overbrengen
  4. zouden overbrengen
  5. zouden overbrengen
  6. zouden overbrengen
en verder
  1. ben overgebracht
  2. bent overgebracht
  3. is overgebracht
  4. zijn overgebracht
  5. zijn overgebracht
  6. zijn overgebracht
diversen
  1. breng over!
  2. brengt over!
  3. overgebracht
  4. overbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overbrengen [znw.] noun

  1. overbrengen (klikken; aanbrengen)
    la delación; la denuncia

Translation Matrix for overbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
delación aanbrengen; klikken; overbrengen verklikkerij
denuncia aanbrengen; klikken; overbrengen aangeven; aangifte; aanklacht; beschuldiging; declaratie; melding; tenlastelegging; verklaring
VerbRelated TranslationsOther Translations
comunicar communiceren; overbrengen aandienen; aanschrijven; aanzeggen; afkondigen; babbelen; bekendmaken; berichten; bewust maken; doorgeven; doorspelen; doorverbinden; doorvertellen; iets aankondigen; iets melden; informeren; inlichten; kakelen; kennis geven; kennisgeven van; klappen; kletsen; konde doen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mening kenbaar maken; op de hoogte brengen; praten; proclameren; rondbrieven; rondvertellen; snateren; spreken; tippen; van iets in kennis stellen; verkondigen; verwittigen; waarschuwen; wauwelen; zeggen; zwammen
interpretar overbrengen; translateren; vertalen; vertolken acteren; beschrijven; dramatiseren; duiden; interpreteren; nader verklaren; ontvouwen; overzetten; toelichten; tolken; toneelspelen; translateren; uitbeelden; uiteenzetten; uitleggen; verbeelden; verduidelijken; verpersonificeren; vertalen; vertolken; weergeven
traducir overbrengen; translateren; vertalen; vertolken overzetten; translateren; vertalen; vertolken
transferir overbrengen anders boeken; delegeren; disloqueren; geld overmaken; gireren; overboeken; overdragen; overhevelen; overplaatsen; overschrijven; overtappen; overzenden; overzetten; per postgiro betalen; roeren; standplaats veranderen; transponeren; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten
transmitir communiceren; overbrengen aangeven; aanreiken; afgeven; delegeren; geld overmaken; geven; omroepen; overboeken; overdragen; overgeven; overhandigen; overleveren; overschrijven; overzenden; programma uitzenden; toesteken

Wiktionary Translations for overbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
overbrengen expresar; comunicar; pasar un recado; dar un recado convey — to communicate
overbrengen transportar transport — carry or bear from one place to another
overbrengen relatar rapporterapporter une chose, la remettre au lieu où elle était.
overbrengen remover; mover; conmover; emocionar remuermouvoir, déplacer.
overbrengen transportar; transferir; trasladar reporter — Traductions à trier suivant le sens
overbrengen transportar; transferir; trasladar transporterporter d’un lieu dans un autre.