Dutch

Detailed Translations for pik from Dutch to Spanish

pik:

pik [de ~ (m)] noun

  1. de pik (penis; roede; piemel; lul; lid)
    el gilipollas; la polla; el pene; la picha; el nudillo; la gilipuertas; la articulación; la picadura; el tío; el párrafo; el elemento; la varilla; la falange; el miembro; la biela; el socio; el término; el vástago; el afiliado

Translation Matrix for pik:

NounRelated TranslationsOther Translations
afiliado lid; lul; penis; piemel; pik; roede lid; lidmaat
articulación lid; lul; penis; piemel; pik; roede afdeling; articulatie; betoog; departement; detachement; geleding; gewricht; het uitspreken; lid; lidmaat; opheldering; sectie; tak; toelichting; uiteenzetting; uiting; uitleg; uitspraak; verbinding van beenderen; verbinding van lichaamsdelen; verduidelijking; verklaring
biela lid; lul; penis; piemel; pik; roede drijfstang
elemento lid; lul; penis; piemel; pik; roede Outlook-item; basiselement; basismateriaal; element; factor; item; lid; lidmaat
falange lid; lul; penis; piemel; pik; roede lid; lidmaat; vingerlid
gilipollas lid; lul; penis; piemel; pik; roede etter; etterbak; lullen; oetlul; sodemieter
gilipuertas lid; lul; penis; piemel; pik; roede oetlul; sodemieter
miembro lid; lul; penis; piemel; pik; roede dimensielid; ledemaat; lichaamsdeel; lid; lidmaat
nudillo lid; lul; penis; piemel; pik; roede knekel; knokkel; lid; lidmaat
pene lid; lul; penis; piemel; pik; roede
picadura lid; lul; penis; piemel; pik; roede injectie; inspuiting; knauw; prik; spuitje
picha lid; lul; penis; piemel; pik; roede oetlul; sodemieter
polla lid; lul; penis; piemel; pik; roede oetlul; sodemieter
párrafo lid; lul; penis; piemel; pik; roede alinea; lid; lidmaat; paragraaf
socio lid; lul; penis; piemel; pik; roede bondgenote; firmant; gabber; genoot; handelspartner; kameraad; kameraadje; kompaan; lid; lidmaat; maat; maatje; makker; pal; vennoot; vriend; vriendje
término lid; lul; penis; piemel; pik; roede beëindiging; einde; finale; lid; lidmaat; poosje; slot; sluiting; tijdruimte; tijdsbepaling; tijdsruimte; uiteinde
tío lid; lul; penis; piemel; pik; roede figuur; gast; goser; gozer; individu; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; oom; snuiter; type; vent
varilla lid; lul; penis; piemel; pik; roede
vástago lid; lul; penis; piemel; pik; roede loot; scheut; spruit; stekje
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
elemento element

Related Words for "pik":


Related Definitions for "pik":

  1. penis, lul1
    • de jongens lieten hun pik aan elkaar zien1

Wiktionary Translations for pik:


Cross Translation:
FromToVia
pik ñefle; verga; polla cock — slang for penis
pik pinga; pija; pichula; pichi; pico; paloma; huevo; cipote; bicho; picha; verga; turca; tranca; polla; pito dick — colloquial: penis
pik reata; macana prick — (slang) a penis
pik tío; huevón; man; cuate Kerl — eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)
pik pichula; penca; polla Pimmel — (umgangssprachlich): männliches Glied
pik rabo; pico Schwanzumgangssprachlich, derb: Penis
pik alquitrán Teer — braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss
pik pene pénis — anatomie|fr organe mâle de copulation et de miction chez les mammifères, certains oiseaux ou d’autres animaux.

pik form of pikken:

Conjugations for pikken:

o.t.t.
  1. pik
  2. pikt
  3. pikt
  4. pikken
  5. pikken
  6. pikken
o.v.t.
  1. pikte
  2. pikte
  3. pikte
  4. pikten
  5. pikten
  6. pikten
v.t.t.
  1. heb gepikt
  2. hebt gepikt
  3. heeft gepikt
  4. hebben gepikt
  5. hebben gepikt
  6. hebben gepikt
v.v.t.
  1. had gepikt
  2. had gepikt
  3. had gepikt
  4. hadden gepikt
  5. hadden gepikt
  6. hadden gepikt
o.t.t.t.
  1. zal pikken
  2. zult pikken
  3. zal pikken
  4. zullen pikken
  5. zullen pikken
  6. zullen pikken
o.v.t.t.
  1. zou pikken
  2. zou pikken
  3. zou pikken
  4. zouden pikken
  5. zouden pikken
  6. zouden pikken
en verder
  1. is gepikt
  2. zijn gepikt
diversen
  1. pik!
  2. pikt!
  3. gepikt
  4. pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
birlar afsnoepen; bietsen; inpikken
coger aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; begrijpen; greep; snappen; vastpakken; vatten
evitar afdraaien; afwenden; afzwenken; wegdraaien
mangar bietsen; inpikken
robar stelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
arrebatar achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; doordrijven; geweld gebruiken; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; ontworstelen; ontwringen; verhuizen; verkassen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; zich door te worstelen bevrijden
birlar achteroverdrukken; afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken
coger achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken aanklampen; aanpakken; aanvatten; absorberen; afbedelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; binden; binnen halen; boeien; grijpen; halen; iets onverwachts doen; ketenen; klauwen; kluisteren; nemen; nuttigen; obsederen; onverlangd krijgen; oogsten; opdoen; oplopen; opnemen; opslorpen; opslurpen; opvangen; pakken; plukken; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verrassen; verschalken; verstrikken; verzamelen; wat neervalt opvangen
defraudar achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; bezwendelen; flessen; misleiden; neppen; oplichten; teleurstellen; vertrouwen schenden; zwendelen
desfalcar achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
disentir achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden
disimular achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; ontveinzen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
divergir achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden
escapar achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; floepen; glippen; in ontvangst nemen; krijgen; loskomen; mijden; ontglippen; ontkomen; ontlopen; ontschieten; ontslagen worden; ontsnappen; ontsnappen aan; ontvallen; ontvangen; ontvluchten; ontwijken; op vrije voeten gesteld worden; opstrijken; per ongeluk zeggen; uit de weg gaan; uitwijken; uitwijken voor iets; vermijden; verspreken; vluchten; vrijkomen; wegglippen; wegkomen; weglopen; wegrennen; wegvluchten; zich bevrijden; zich vrijmaken
evitar achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken afhouden; een bezwaar ondervangen; in ontvangst nemen; krijgen; mijden; omzeilen; ondervangen; ontduiken; ontlopen; ontvangen; ontwijken; opstrijken; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden; voorkomen; weren
guardarse de achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
huntar achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
hurtar achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken afbedelen
hurtqr achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
llevarse con el pico achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken
mangar achterhouden; achteroverdrukken; afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken afbedelen; gappen; onteigenen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
mangar a achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
robar achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achteruitgaan; afbedelen; afnemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; depriveren; ladelichten; leegplunderen; minder worden; ontnemen; ontstelen; plunderen; roven; te kort doen; uitplunderen

Related Words for "pikken":


Wiktionary Translations for pikken:

pikken
verb
  1. iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen
  2. (met de snavel) prikken

Cross Translation:
FromToVia
pikken picar; pinchar; pespuntear; coser a máquina; punzar piquer — Traductions à trier suivant le sens
pikken tolerar tolérersupporter.