Dutch

Detailed Translations for terugbezorgen from Dutch to Spanish

terugbezorgen:

terugbezorgen verb (bezorg terug, bezorgt terug, bezorgde terug, bezorgden terug, terugbezorgd)

  1. terugbezorgen

Conjugations for terugbezorgen:

o.t.t.
  1. bezorg terug
  2. bezorgt terug
  3. bezorgt terug
  4. bezorgen terug
  5. bezorgen terug
  6. bezorgen terug
o.v.t.
  1. bezorgde terug
  2. bezorgde terug
  3. bezorgde terug
  4. bezorgden terug
  5. bezorgden terug
  6. bezorgden terug
v.t.t.
  1. heb terugbezorgd
  2. hebt terugbezorgd
  3. heeft terugbezorgd
  4. hebben terugbezorgd
  5. hebben terugbezorgd
  6. hebben terugbezorgd
v.v.t.
  1. had terugbezorgd
  2. had terugbezorgd
  3. had terugbezorgd
  4. hadden terugbezorgd
  5. hadden terugbezorgd
  6. hadden terugbezorgd
o.t.t.t.
  1. zal terugbezorgen
  2. zult terugbezorgen
  3. zal terugbezorgen
  4. zullen terugbezorgen
  5. zullen terugbezorgen
  6. zullen terugbezorgen
o.v.t.t.
  1. zou terugbezorgen
  2. zou terugbezorgen
  3. zou terugbezorgen
  4. zouden terugbezorgen
  5. zouden terugbezorgen
  6. zouden terugbezorgen
en verder
  1. ben terugbezorgd
  2. bent terugbezorgd
  3. is terugbezorgd
  4. zijn terugbezorgd
  5. zijn terugbezorgd
  6. zijn terugbezorgd
diversen
  1. bezorg terug!
  2. bezorgt terug!
  3. terugbezorgd
  4. terugbezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugbezorgen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llevar wegdragen
traer langs brengen; meebrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
devolver terugbezorgen afstaan; belonen; betalen; bezoldigen; braken; capituleren; honoreren; kotsen; opgeven; overgeven; restitueren; retourneren; salariëren; spugen; spuwen; terecht brengen; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; uitbraken; uitleveren; vomeren; zich overgeven
llevar terugbezorgen aan hebben; aanleveren; aanvoeren; afgeven; afleveren; beroven van; bestellen; bevel voeren over; bezorgen; brengen; commanderen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leiden; leidinggeven; leveren; ontnemen; overhandigen; te kort doen; thuisbezorgen; toeleveren; torsen
reembolsar terugbezorgen belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; restitueren; salariëren; terugsturen
reenviar terugbezorgen doorsturen; doorzenden; retourneren; terugbrengen; teruggeven; terugsturen; terugzenden
remitir terugbezorgen capituleren; geld overmaken; opgeven; opsturen; overboeken; overgeven; overschrijven; overzenden; posten; sturen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; toezenden; uitleveren; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
restablecer terugbezorgen heroveren; herstellen; hervinden; opnieuw instellen; rechtzetten; rectificeren; repareren; restaureren; terugvinden; vernieuwen
restituir terugbezorgen restitueren; retourneren; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden
traer terugbezorgen aanleveren; aanslepen; afgeven; afhalen; afleveren; afnemen; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; meenemen; ophalen; overhandigen; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; weghalen; wegnemen

Wiktionary Translations for terugbezorgen:


Cross Translation:
FromToVia
terugbezorgen rehusar; devolver; refutar; rechazar; suspender; echar rejeter — Traductions à trier suivant le sens
terugbezorgen aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar renvoyerenvoyer de nouveau.
terugbezorgen rechazar; rehusar; suspender; devolver; desaprobar; reprobar; repeler; repujar repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
terugbezorgen volver; tornar; voltear; devolver; mezclar; invertir retourneraller de nouveau en un lieu.