Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. terugvallen:
  2. terugval:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for terugvallen from Dutch to Spanish

terugvallen:

terugvallen verb (val terug, valt terug, viel terug, vielen terug, teruggevallen)

  1. terugvallen (achteropraken)

Conjugations for terugvallen:

o.t.t.
  1. val terug
  2. valt terug
  3. valt terug
  4. vallen terug
  5. vallen terug
  6. vallen terug
o.v.t.
  1. viel terug
  2. viel terug
  3. viel terug
  4. vielen terug
  5. vielen terug
  6. vielen terug
v.t.t.
  1. ben teruggevallen
  2. bent teruggevallen
  3. is teruggevallen
  4. zijn teruggevallen
  5. zijn teruggevallen
  6. zijn teruggevallen
v.v.t.
  1. was teruggevallen
  2. was teruggevallen
  3. was teruggevallen
  4. waren teruggevallen
  5. waren teruggevallen
  6. waren teruggevallen
o.t.t.t.
  1. zal terugvallen
  2. zult terugvallen
  3. zal terugvallen
  4. zullen terugvallen
  5. zullen terugvallen
  6. zullen terugvallen
o.v.t.t.
  1. zou terugvallen
  2. zou terugvallen
  3. zou terugvallen
  4. zouden terugvallen
  5. zouden terugvallen
  6. zouden terugvallen
diversen
  1. val terug!
  2. valt terug!
  3. teruggevallen
  4. terugvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

terugvallen [znw.] noun

  1. terugvallen (sterk in waarde dalen; inzakken; kelderen)
    el irse a pique; el hundirse

Translation Matrix for terugvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen wegzakken
irse a pique inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
hundirse afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
irse a pique afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzakken; wegzinken; zakken in
quedar rezagado achteropraken; terugvallen
quedarse atrás achteropraken; terugvallen achterblijven

Related Words for "terugvallen":


Wiktionary Translations for terugvallen:


Cross Translation:
FromToVia
terugvallen colgar; pender retombertomber encore.

terugval:

terugval [de ~ (m)] noun

  1. de terugval (recidive)
    la reincidencia

Translation Matrix for terugval:

NounRelated TranslationsOther Translations
reincidencia recidive; terugval

Related Words for "terugval":