Dutch

Detailed Translations for uitstel from Dutch to Spanish

uitstel:

uitstel [het ~] noun

  1. het uitstel (respijt)
    la remisión; la demora; el desplazamiento; el descanso; el traslado; el respiro; el aplazamiento
  2. het uitstel (respijt; onderbreking)
    la demora; el respiro; el aplazamiento; el descanso

Translation Matrix for uitstel:

NounRelated TranslationsOther Translations
aplazamiento onderbreking; respijt; uitstel opschorting; verdaging
demora onderbreking; respijt; uitstel oponthoud; vertraging
descanso onderbreking; respijt; uitstel onderbreking; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rustpunt; rusttijd; speelkwartier; tussenpoos; verpozing; werkpauze
desplazamiento respijt; uitstel manoeuvre; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; verdringing; verlegging; verschuiving; verzetting; wisseling
remisión respijt; uitstel afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
respiro onderbreking; respijt; uitstel adem; ademhaling; ademstoot; ademtocht; bedenktijd; inademing; inhalatie; respijt; uitademing; zucht
traslado respijt; uitstel beweging; falsificatie; gebaar; lichaamsbeweging; migratie; overboeking; overmaking; overplaatsing; overschrijving; overslag; verhuizing; verlegging; verplaatsing; verruiling; vervalsing; verzetting; wisseling

Wiktionary Translations for uitstel:


Cross Translation:
FromToVia
uitstel suspenso; desuso; suspensión abeyance — suspension; temporary suppression
uitstel desidia; dejar algo para más tarde, para mañana...; procrastinación procrastination — act of postponing, delaying or putting off
uitstel reducción remise — Grâce, rabais, réduction (4-8)
uitstel retraso sursisdélai, remise, suspension de l’exécution d’une mesure.

uitstellen:

Conjugations for uitstellen:

o.t.t.
  1. stel uit
  2. stelt uit
  3. stelt uit
  4. stellen uit
  5. stellen uit
  6. stellen uit
o.v.t.
  1. stelde uit
  2. stelde uit
  3. stelde uit
  4. stelden uit
  5. stelden uit
  6. stelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgesteld
  2. hebt uitgesteld
  3. heeft uitgesteld
  4. hebben uitgesteld
  5. hebben uitgesteld
  6. hebben uitgesteld
v.v.t.
  1. had uitgesteld
  2. had uitgesteld
  3. had uitgesteld
  4. hadden uitgesteld
  5. hadden uitgesteld
  6. hadden uitgesteld
o.t.t.t.
  1. zal uitstellen
  2. zult uitstellen
  3. zal uitstellen
  4. zullen uitstellen
  5. zullen uitstellen
  6. zullen uitstellen
o.v.t.t.
  1. zou uitstellen
  2. zou uitstellen
  3. zou uitstellen
  4. zouden uitstellen
  5. zouden uitstellen
  6. zouden uitstellen
en verder
  1. ben uitgesteld
  2. bent uitgesteld
  3. is uitgesteld
  4. zijn uitgesteld
  5. zijn uitgesteld
  6. zijn uitgesteld
diversen
  1. stel uit!
  2. stelt uit!
  3. uitgesteld
  4. uitstellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitstellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aplazar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dubben; schuivend verplaatsen; talmen; verschuiven; voor zich uitschuiven; weifelen
dejar en suspenso opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
dejar para más tarde opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven rekken; temporiseren; vertragen
demorar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; ophouden; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
diferir opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afwijken; afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verdagen; verschillen; wisselen
ganar tiempo opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
posponer opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
postergar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven achterstellen; benadelen; discrimineren; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
postergarse opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
retrasar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; rekken; talmen; temporiseren; teuten; treuzelen; vertragen; zaniken; zeiken; zeuren
retrasarse opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tardar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren

Wiktionary Translations for uitstellen:

uitstellen
verb
  1. naar een later tijdstip verschuiven

Cross Translation:
FromToVia
uitstellen suspender; diferir; posponer adjourn — to postpone
uitstellen perecear defer — to delay
uitstellen demorar; retrasar delay — put off until a later time
uitstellen aplazar; postergar; atrasar; perecear; posponer postpone — to delay or put off an event
uitstellen procrastinar procrastinate — put off; to delay taking action
uitstellen procrastinar; dejar para después procrastinate — put off; delay something
uitstellen quedar; permanecer stay — To postpone
uitstellen aplazar; diferir; prorrogar ajournerremettre à un autre jour.
uitstellen diferir; aplazar différer — Traductions à trier suivant le sens
uitstellen retroceder; diferir; aplazar; ceder reculertirer ou pousser un objet en arrière.
uitstellen diferir renvoyer — Remettre à plus tard
uitstellen aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar renvoyerenvoyer de nouveau.
uitstellen transportar; transferir; trasladar reporter — Traductions à trier suivant le sens
uitstellen atrasar; diferir; aplazar; retardar retarderdifférer, temporiser.

Related Translations for uitstel