Dutch

Detailed Translations for verlaten from Dutch to Spanish

verlaten:

Conjugations for verlaten:

o.t.t.
  1. verlaat
  2. verlaat
  3. verlaat
  4. verlaten
  5. verlaten
  6. verlaten
o.v.t.
  1. verliet
  2. verliet
  3. verliet
  4. verlieten
  5. verlieten
  6. verlieten
v.t.t.
  1. heb verlaten
  2. hebt verlaten
  3. heeft verlaten
  4. hebben verlaten
  5. hebben verlaten
  6. hebben verlaten
v.v.t.
  1. had verlaten
  2. had verlaten
  3. had verlaten
  4. hadden verlaten
  5. hadden verlaten
  6. hadden verlaten
o.t.t.t.
  1. zal verlaten
  2. zult verlaten
  3. zal verlaten
  4. zullen verlaten
  5. zullen verlaten
  6. zullen verlaten
o.v.t.t.
  1. zou verlaten
  2. zou verlaten
  3. zou verlaten
  4. zouden verlaten
  5. zouden verlaten
  6. zouden verlaten
diversen
  1. verlaat!
  2. verlaat!
  3. verlaten
  4. verlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verlaten [het ~] noun

  1. het verlaten
    la desaparición

Translation Matrix for verlaten:

NounRelated TranslationsOther Translations
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
desaparición verlaten verdwijnen; verdwijning
desierto woestenij; woestijn
independiente zelfstandige
largarse inrukken; ophoepelen
marcharse opbreken
salir heengaan; vertrekken; weggaan
solitario solitair
VerbRelated TranslationsOther Translations
abandonar afreizen; heengaan; in de steek laten; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; staken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uitscheiden; uittrekken; verscheiden
agotar afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afmatten; moe maken; opeten; opteren; opvreten; slopen; uitputten; verdorsten; vermoeien; vreten
alejarse de afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
cesar heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; halt houden; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; terugtrekken; tot staan brengen; uittreden
correrse afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
dejado opzijzetten
dejar heengaan; in de steek laten; verlaten; vertrekken achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; hooghouden; iemand iets nalaten; in de hoogte houden; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; omhooghouden; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; vermaken; veronachtzamen; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
dejar plantado a alguien in de steek laten; verlaten
irse afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken afreizen; de plaat poetsen; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich verwijderen
irse de viaje afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
largarse afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; inrukken; met de noorderzon vertrekken; naar de vijand overlopen; opbreken; opdonderen; opflikkeren; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; oprotten; opstappen; vertrekken; weggaan; wegscheren; zich uit de voeten maken; zich wegscheren
marcharse afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken aanbinden; aanknopen; afreizen; beginnen; de plaat poetsen; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; gaan; heengaan; hem smeren; lopend weggaan; met de noorderzon vertrekken; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; zich uit de voeten maken
partir afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; doorsnijden; gaan; heengaan; in tweeën houwen; klieven; kloven; opbreken; opstappen; reizen; rondreizen; scheiden; splitsen; trekken; uit elkaar halen; uiteenhalen; van wal gaan; van wal steken; vertrekken; weggaan; zwerven
retirarse heengaan; verlaten; vertrekken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afhaken; afkoppelen; aftreden; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opgeven; ophouden; stoppen; terugdeinzen; terugschrikken; terugtreden; terugtrekken; terugwijken; tornen; uithalen; uittreden; uittrekken; zich terugtrekken
salir afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; wegreizen; wegtrekken afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geraken; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; terechtkomen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; vertrekken; verwijderen; verzeilen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
zarpar afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afvaren; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; schreeuwen; uitvaren; uitvaren tegen; van wal gaan; vloeken
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
abandonado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten buiten beheer; onbeheerd; uitgevallen; vereenzaamd; wegvallen
aislado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; geïsoleerd; in quarantaine; ingesloten; los; losstaand; niet vast; omsingeld; op zich; op zichzelf staand; separaat; vereenzaamd; vrijstaand
aparte afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afzonderlijk; alleenstaand; apart; behalve dat; bijzonder; bizar; bovendien; buitenissig; curieus; daarbij; daarenboven; eigenaardig; excentriek; gescheiden; geïsoleerd; los van elkaar; losstaand; merkwaardig; ongewoon; op zich; op zichzelf staand; separaat; terloops; terzijde; typisch; vreemd; vrijstaand; zonderling
dejado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgezet; flodderig; gestopt; nonchalant; opgehouden; slobberig; slodderig; uitgescheiden
desierto afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgezonderd; bitter teleurgesteld; in quarantaine; onberaden; onbesuisd; ondoordacht; onnadenkend; uitgestorven; verbitterd; vereenzaamd
desolado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten akelig; bedrukt; beroerd; ellendig; gedrukt; grauw; helaas; jammer; jammer genoeg; mismoedig; mistroostig; moedeloos; naar; naargeestig; neerslachtig; niet te troosten; ontroostbaar; sneu; somber; spijtig; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos; zielsbedroefd
disipado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; los; losstaand; niet vast; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
en si mismo afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten
independiente afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; onafhankelijk; op zich; op zichzelf; op zichzelf levend; op zichzelf staand; separaat; soeverein; vrijstaand; zelfstandig
separado afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgescheiden; afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; gesepareerd; gespreid; geïsoleerd; in quarantaine; los; los van elkaar; losstaand; niet vast; ontbonden; op zich; op zichzelf staand; opgeheven; separaat; single; uit elkaar; uit elkander; uiteen; uiteengegaan; uiteengevallen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen; vereenzaamd; verplaatsbaar; verschuifbaar; vrijstaand
solamente afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgezonderd; alleen; alleen maar; enig; enkel; exclusief; in quarantaine; slechts; uitsluitend; vereenzaamd
solitario afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten afgezonderd; alleenlevend; in quarantaine; solitair; vereenzaamd
sólo afgezonderd; desolaat; eenzaam; verlaten alleen maar; enkel; enkelvoudig; louter; nog maar; slechts; vereenzaamd

Related Words for "verlaten":


Related Definitions for "verlaten":

  1. van iets of iemand weggaan1
    • de vluchteling moest zijn land verlaten1

Wiktionary Translations for verlaten:

verlaten
verb
  1. weggaan
  2. in de steek laten

Cross Translation:
FromToVia
verlaten abandonado abandoned — forsaken, deserted
verlaten salir; escapar; arrancar depart — to go away from
verlaten abandonar desert — to abandon
verlaten dejar; dar calabazas; plantar; cortar jilt — to jilt
verlaten dejar; [[salir de]] leave — To depart from, end one's connection or affiliation with
verlaten salir; abandonar; dejar quit — to leave
verlaten maldito; anatematizado; reprobado; excomulgado; mancillado; manchado reprobate — rejected by god
verlaten despedirse empfehlen — (reflexiv) geh.|: zum Abschied zunächst einige Worte (förmlich) an jemanden richten um sich anschließend von diesem zu entfernen, fortzugehen
verlaten abandonar verlasseneinen Ort verlassen: weggehen, sich entfernen
verlaten renunciar; desistir; abandonar; ceder abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
verlaten abandonar délaisser — Abandonner
verlaten desierto désert — Qui est inhabité ou qui n’est guère fréquenté.
verlaten entregar; suministrar; abandonar; delatar; denunciar; chivar livrer — Traductions à trier suivant le sens
verlaten solo; único seul — Qui est sans compagnie ; qui n’est point avec d’autres.