Dutch

Detailed Translations for vermorzelen from Dutch to Spanish

vermorzelen:

vermorzelen verb (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)

  1. vermorzelen (verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)

Conjugations for vermorzelen:

o.t.t.
  1. vermorzel
  2. vermorzelt
  3. vermorzelt
  4. vermorzelen
  5. vermorzelen
  6. vermorzelen
o.v.t.
  1. vermorzelde
  2. vermorzelde
  3. vermorzelde
  4. vermorzelden
  5. vermorzelden
  6. vermorzelden
v.t.t.
  1. heb vermorzeld
  2. hebt vermorzeld
  3. heeft vermorzeld
  4. hebben vermorzeld
  5. hebben vermorzeld
  6. hebben vermorzeld
v.v.t.
  1. had vermorzeld
  2. had vermorzeld
  3. had vermorzeld
  4. hadden vermorzeld
  5. hadden vermorzeld
  6. hadden vermorzeld
o.t.t.t.
  1. zal vermorzelen
  2. zult vermorzelen
  3. zal vermorzelen
  4. zullen vermorzelen
  5. zullen vermorzelen
  6. zullen vermorzelen
o.v.t.t.
  1. zou vermorzelen
  2. zou vermorzelen
  3. zou vermorzelen
  4. zouden vermorzelen
  5. zouden vermorzelen
  6. zouden vermorzelen
diversen
  1. vermorzel!
  2. vermorzelt!
  3. vermorzeld
  4. vermorzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vermorzelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aplastar aanstampen; vasttreden
romper afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
VerbRelated TranslationsOther Translations
anonadar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren kapotdrukken
aplastar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aantasten; aanvreten; afplatten; bederven; beschadigen; dooddrukken; effenen; fijn drukken; kapotdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; smashen
aplastarse fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
destrozar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan flarden scheuren; aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; oppeuzelen; opvreten; ruineren; slopen; stuk scheuren; te gronde richten; uitwonen; vernielen; vernietigen; verscheuren; verslinden; verwoesten; verzwelgen
destruir fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; in de war sturen; ingooien; liquideren; nekken; ruineren; ruïneren; slopen; te gronde richten; tot schroot verwerken; uitroeien; vernielen; vernietigen; verwoesten; verzieken
estropear fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; corrumperen; haspelen; iets vergallen; in de war sturen; ingooien; kapot maken; nekken; ruïneren; slechten; stukmaken; tot een warboel maken; uitwonen; verbroddelen; verderven; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verprutsen; verwarren; verzieken
estrujar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedenken; comprimeren; fantaseren; klemmen; knellen; kreukelen; kreuken; leegknijpen; omklemmen; persen; samendrukken; samenpersen; uitdenken; uitpersen; verdichten; verfromfraaien; verfrommelen; verkreukelen; verzinnen; voorwenden
exprimir fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren inpersen; leegknijpen; persen; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen
hacer pedazos fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan flarden scheuren; aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; breken; grootspreken; hakken; in stukken breken; in stukken hakken; ingooien; inslaan; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; kleinmaken; klieven; kloven; knakken; opscheppen; opsnijden; smashen; snoeven; splijten; splitsen; stukbreken; stukgooien; stukhakken; stukslaan; uiteensplijten; verbrijzelen; verscheuren
hacer polvo fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren fijn drukken; kapotdrukken
machacar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aandringen; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doordrammen; doordrijven; doordrukken; drammen; dwingen; emmeren; forceren; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; trappelen; zemelen; zeuren
pulverizar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren fijn drukken; fijn maken; fijnmalen; kapotdrukken; malen; tot poeder maken; vermalen; vernevelen; verpulveren; verstuiven
romper fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; binnenbreken; breken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verscheuren; verwoesten
triturar fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; pureren

Wiktionary Translations for vermorzelen:


Cross Translation:
FromToVia
vermorzelen quebrar; romper; quebrantar briserrompre, mettre en pièces.
vermorzelen quebrantar fracasserbriser en éclats, avec violence.