Dutch

Detailed Translations for vertragen from Dutch to Spanish

vertragen:

Conjugations for vertragen:

o.t.t.
  1. vertraag
  2. vertraagt
  3. vertraagt
  4. vertragen
  5. vertragen
  6. vertragen
o.v.t.
  1. vertraagde
  2. vertraagde
  3. vertraagde
  4. vertraagden
  5. vertraagden
  6. vertraagden
v.t.t.
  1. heb vertraagd
  2. hebt vertraagd
  3. heeft vertraagd
  4. hebben vertraagd
  5. hebben vertraagd
  6. hebben vertraagd
v.v.t.
  1. had vertraagd
  2. had vertraagd
  3. had vertraagd
  4. hadden vertraagd
  5. hadden vertraagd
  6. hadden vertraagd
o.t.t.t.
  1. zal vertragen
  2. zult vertragen
  3. zal vertragen
  4. zullen vertragen
  5. zullen vertragen
  6. zullen vertragen
o.v.t.t.
  1. zou vertragen
  2. zou vertragen
  3. zou vertragen
  4. zouden vertragen
  5. zouden vertragen
  6. zouden vertragen
diversen
  1. vertraag!
  2. vertraagt!
  3. vertraagd
  4. vertragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vertragen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aminorar ophouden; temporiseren; vertragen afnemen; afprijzen; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; lager maken; minder worden; minimaliseren; reduceren; slinken; verkleinen; verlagen; verminderen
anudarse ophouden; temporiseren; vertragen blijven steken; haperen; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; stokken; vastlopen
aplazar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dubben; schuivend verplaatsen; talmen; uitstellen; verschuiven; voor zich uitschuiven; weifelen
cortarse ophouden; temporiseren; vertragen blijven steken; coifferen; haperen; kappen; knippen; op hetzelfde niveau blijven; opspringen; springen; stagneren; stokken; vastlopen
dejar en suspenso opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
dejar para más tarde opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
demorar ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
demorarse ophouden; rekken; temporiseren; vertragen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
diferir opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven afwijken; afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verdagen; verschillen; wisselen
ganar tiempo ophouden; opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
posponer opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
postergar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven achterstellen; benadelen; discrimineren; duperen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
postergarse opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
retardar ophouden; temporiseren; vertragen
retrasar opschorten; opschuiven; rekken; temporiseren; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
retrasarse opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
tardar opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren

Wiktionary Translations for vertragen:

vertragen
verb
  1. langzamer doen worden

Cross Translation:
FromToVia
vertragen entorpecer; impedir; estorbar hinder — to delay or impede movement
vertragen frenar; lentificar; enlentecer; ralentizar slow — to reduce the speed of
vertragen desacelerar décélérerralentir.
vertragen ralentizar; lentificar ralentir — transitif|fr diminuer la vitesse.
vertragen atrasar; diferir; aplazar; retardar retarderdifférer, temporiser.