Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. volbrengen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for volbrengen from Dutch to Spanish

volbrengen:

volbrengen verb (volbreng, volbrengt, volbracht, volbrachten, volbracht)

  1. volbrengen (voltooien; completeren; afronden; )

Conjugations for volbrengen:

o.t.t.
  1. volbreng
  2. volbrengt
  3. volbrengt
  4. volbrengen
  5. volbrengen
  6. volbrengen
o.v.t.
  1. volbracht
  2. volbracht
  3. volbracht
  4. volbrachten
  5. volbrachten
  6. volbrachten
v.t.t.
  1. heb volbracht
  2. hebt volbracht
  3. heeft volbracht
  4. hebben volbracht
  5. hebben volbracht
  6. hebben volbracht
v.v.t.
  1. had volbracht
  2. had volbracht
  3. had volbracht
  4. hadden volbracht
  5. hadden volbracht
  6. hadden volbracht
o.t.t.t.
  1. zal volbrengen
  2. zult volbrengen
  3. zal volbrengen
  4. zullen volbrengen
  5. zullen volbrengen
  6. zullen volbrengen
o.v.t.t.
  1. zou volbrengen
  2. zou volbrengen
  3. zou volbrengen
  4. zouden volbrengen
  5. zouden volbrengen
  6. zouden volbrengen
diversen
  1. volbreng!
  2. volbrengt!
  3. volbracht
  4. volbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

volbrengen [znw.] noun

  1. volbrengen (tenuitvoerlegging; uitvoering; executie; uitvoeren; voltrekking)
    la ejecución; la realización; la efectuación; la fase de ejecución

Translation Matrix for volbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acabar afmaken; afwerken
completar aanvullen
efectuación executie; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking
ejecución executie; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking declamatie; declamering; gespeel; kinderspel; lezing; spel; spreekbeurt; versvoordracht; voordracht
fase de ejecución executie; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking
realización executie; tenuitvoerlegging; uitvoeren; uitvoering; volbrengen; voltrekking grote daad; invullen; invulling; prestatie; realisatie; totstandkoming; verrichting; verwerkelijking; verwezenlijking
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
VerbRelated TranslationsOther Translations
acabar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aflopen; afsluiten; belanden; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; figureren; geraken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; stoppen; ten einde lopen; terechtkomen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; verzeilen; voltooien
completar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aanvullen; afmaken; afsluiten; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; eindigen; ophouden; perfectioneren; stoppen; toevoegen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltallig maken; voltooien
dar fin a afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
finalizar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afdoen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; gesprek beëindigen; in orde maken; klaren; naar einde toewerken; ophouden; regelen; stoppen; uithebben
terminar afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afdoen; afkijken; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; spieken; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien

Wiktionary Translations for volbrengen:

volbrengen
verb
  1. geheel uitvoeren

Cross Translation:
FromToVia
volbrengen efectuar; lograr; realizar accomplish — to finish successfully
volbrengen consumar consummate — to bring something to completion
volbrengen acabar; rematar acheverfinir une chose commencer.