Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. voorbijgaand:
  2. voorbijgaan:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorbijgaand from Dutch to Spanish

voorbijgaand:


Translation Matrix for voorbijgaand:

NounRelated TranslationsOther Translations
pasajero inzittende; passagier; reiziger
temporal hondenweer; noodweer; storm; zwaar weer
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
provisional aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; voorlopig; voorlopig bezet
ModifierRelated TranslationsOther Translations
de momento tijdelijk; voorbijgaand
entretanto aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang alvast; de komende tijd; in de tussentijd; inmiddels; intussen; onderhand; ondertussen; onderwijl; terwijl; terzelfder tijd; tussendoor; tussentijds; voorlopig
pasajero eindig; tijdelijk; vergankelijk; voorbijgaand haastig; kortstondig; terloops; vluchtig
perecedero eindig; vergankelijk; voorbijgaand
por el momento aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; hedendaags; huidig; momenteel; nou; nu; op dit moment; tegenwoordig; tot dusverre; tot nu toe; van het ogenblik; van nu; van vandaag; voor het moment; vooralsnog; vooreerst; voorlopig; voorshands
provisionalmente aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; voorlopig
temporal aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; temporeel; tijdelijk; voorlopig
temporaneo aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang
transitorio eindig; tijdelijk; vergankelijk; voorbijgaand de komende tijd; voorlopig

Wiktionary Translations for voorbijgaand:

voorbijgaand
adjective
  1. slechts tijdelijk van aard

Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaand transitorio; pasajero transitory — lasting only a short time

voorbijgaan:

voorbijgaan verb (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)

  1. voorbijgaan (verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
  2. voorbijgaan (passeren; inhalen; voorbijrijden)

Conjugations for voorbijgaan:

o.t.t.
  1. ga voorbij
  2. gaat voorbij
  3. gaat voorbij
  4. gaan voorbij
  5. gaan voorbij
  6. gaan voorbij
o.v.t.
  1. ging voorbij
  2. ging voorbij
  3. ging voorbij
  4. gingen voorbij
  5. gingen voorbij
  6. gingen voorbij
v.t.t.
  1. ben voorbij gegaan
  2. bent voorbij gegaan
  3. is voorbij gegaan
  4. zijn voorbij gegaan
  5. zijn voorbij gegaan
  6. zijn voorbij gegaan
v.v.t.
  1. was voorbij gegaan
  2. was voorbij gegaan
  3. was voorbij gegaan
  4. waren voorbij gegaan
  5. waren voorbij gegaan
  6. waren voorbij gegaan
o.t.t.t.
  1. zal voorbijgaan
  2. zult voorbijgaan
  3. zal voorbijgaan
  4. zullen voorbijgaan
  5. zullen voorbijgaan
  6. zullen voorbijgaan
o.v.t.t.
  1. zou voorbijgaan
  2. zou voorbijgaan
  3. zou voorbijgaan
  4. zouden voorbijgaan
  5. zouden voorbijgaan
  6. zouden voorbijgaan
diversen
  1. ga voorbij!
  2. gaat voorbij!
  3. voorbij gegaan
  4. voorbijgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorbijgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
avanzar vooruitgaan; vorderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adelantar inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden aanrukken; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voorschieten; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich spoeden
avanzar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan aanrukken; bevorderd worden; doordrijven; geweld gebruiken; hogerop komen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich opwerken; zich spoeden
declinar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afkeuren; aflopen; afschepen; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; begeven; declineren; flauw hellend aflopend; flippen; glooien; verbuigen; vergaan; verkommeren; vervallen; vervoegen; verwerpen; wegsturen
expirar aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
pasar aflopen; inhalen; passeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden aankomen; achteruitgaan; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verrotten; verteren; voorbijkomen; voorbijlopen; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
transcurrir aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan

Wiktionary Translations for voorbijgaan:


Cross Translation:
FromToVia
voorbijgaan pasar pass — go by, over, etc