Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. leuteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for leuter from Dutch to French

leuteren:

leuteren verb (leuter, leutert, leuterde, leuterden, geleuterd)

  1. leuteren
    bavarder; rabâcher
    • bavarder verb (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
    • rabâcher verb (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, )

Conjugations for leuteren:

o.t.t.
  1. leuter
  2. leutert
  3. leutert
  4. leuteren
  5. leuteren
  6. leuteren
o.v.t.
  1. leuterde
  2. leuterde
  3. leuterde
  4. leuterden
  5. leuterden
  6. leuterden
v.t.t.
  1. heb geleuterd
  2. hebt geleuterd
  3. heeft geleuterd
  4. hebben geleuterd
  5. hebben geleuterd
  6. hebben geleuterd
v.v.t.
  1. had geleuterd
  2. had geleuterd
  3. had geleuterd
  4. hadden geleuterd
  5. hadden geleuterd
  6. hadden geleuterd
o.t.t.t.
  1. zal leuteren
  2. zult leuteren
  3. zal leuteren
  4. zullen leuteren
  5. zullen leuteren
  6. zullen leuteren
o.v.t.t.
  1. zou leuteren
  2. zou leuteren
  3. zou leuteren
  4. zouden leuteren
  5. zouden leuteren
  6. zouden leuteren
diversen
  1. leuter!
  2. leutert!
  3. geleuterd
  4. leuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for leuteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bavarder leuteren babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen
rabâcher leuteren etteren; griepen; klieren; kwijlen; zeiken; zeveren


Wiktionary Translations for leuter:

leuter
noun
  1. anatomie|fr organe mâle de copulation et de miction chez les mammifères, certains oiseaux ou d’autres animaux.

Cross Translation:
FromToVia
leuter teub; bite; bitte dick — colloquial: penis