Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. tuimelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tuimelen from Dutch to French

tuimelen:

tuimelen verb (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)

  1. tuimelen (vallen; flikkeren; kiepen; kieperen; kelderen)
    tomber; dégringoler; basculer; culbuter
    • tomber verb (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • dégringoler verb (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, )
    • basculer verb (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • culbuter verb (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, )

Conjugations for tuimelen:

o.t.t.
  1. tuimel
  2. tuimelt
  3. tuimelt
  4. tuimelen
  5. tuimelen
  6. tuimelen
o.v.t.
  1. tuimelde
  2. tuimelde
  3. tuimelde
  4. tuimelden
  5. tuimelden
  6. tuimelden
v.t.t.
  1. heb getuimeld
  2. hebt getuimeld
  3. heeft getuimeld
  4. hebben getuimeld
  5. hebben getuimeld
  6. hebben getuimeld
v.v.t.
  1. had getuimeld
  2. had getuimeld
  3. had getuimeld
  4. hadden getuimeld
  5. hadden getuimeld
  6. hadden getuimeld
o.t.t.t.
  1. zal tuimelen
  2. zult tuimelen
  3. zal tuimelen
  4. zullen tuimelen
  5. zullen tuimelen
  6. zullen tuimelen
o.v.t.t.
  1. zou tuimelen
  2. zou tuimelen
  3. zou tuimelen
  4. zouden tuimelen
  5. zouden tuimelen
  6. zouden tuimelen
en verder
  1. ben getuimeld
  2. bent getuimeld
  3. is getuimeld
  4. zijn getuimeld
  5. zijn getuimeld
  6. zijn getuimeld
diversen
  1. tuimel!
  2. tuimelt!
  3. getuimeld
  4. tuimelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tuimelen [znw.] noun

  1. tuimelen (vallen)
    la tombée; la culbute; la chute

Translation Matrix for tuimelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chute tuimelen; vallen afname; daling; debacle; decadentie; inzakken; kelderen; minder worden; ondergang; sterk in waarde dalen; teloorgang; tenondergang; terugloop; terugvallen; val; verwording
culbute tuimelen; vallen buiteling; capriool; drinkbeker; gekke streek; koprol; salto; struikeling; tuimelaartje; tuimeling
tombée tuimelen; vallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
basculer flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; dompen; duikelen; kantelen; kapseizen; kiepen; neervallen; omkantelen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omverslaan; omvervallen; onderuitgaan; op de grond vallen; op zijn bek gaan; over een kant vallen; ten val komen; vallen
culbuter flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; omrollen; omvallen; omvervallen; op de grond vallen
dégringoler flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; op de grond vallen
tomber flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; hangen; kelderen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; vallen; zakken

Wiktionary Translations for tuimelen:


Cross Translation:
FromToVia
tuimelen tomber; dégringoler purzeln — mit dem Kopf voraus hinfallen
tuimelen dégringoler plummet — to drop swiftly, in a direct manner; to fall quickly
tuimelen dégringoler tumble — to fall end over end