Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. aftellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aftellen from Dutch to French

aftellen:

aftellen [znw.] noun

  1. aftellen (aftelling voor lancering; aftelling)
    le décompte; le compte à rebours

aftellen verb (tel af, telt af, telde af, telden af, afgeteld)

  1. aftellen (geld afpassen; passen)

Conjugations for aftellen:

o.t.t.
  1. tel af
  2. telt af
  3. telt af
  4. tellen af
  5. tellen af
  6. tellen af
o.v.t.
  1. telde af
  2. telde af
  3. telde af
  4. telden af
  5. telden af
  6. telden af
v.t.t.
  1. heb afgeteld
  2. hebt afgeteld
  3. heeft afgeteld
  4. hebben afgeteld
  5. hebben afgeteld
  6. hebben afgeteld
v.v.t.
  1. had afgeteld
  2. had afgeteld
  3. had afgeteld
  4. hadden afgeteld
  5. hadden afgeteld
  6. hadden afgeteld
o.t.t.t.
  1. zal aftellen
  2. zult aftellen
  3. zal aftellen
  4. zullen aftellen
  5. zullen aftellen
  6. zullen aftellen
o.v.t.t.
  1. zou aftellen
  2. zou aftellen
  3. zou aftellen
  4. zouden aftellen
  5. zouden aftellen
  6. zouden aftellen
diversen
  1. tel af!
  2. telt af!
  3. afgeteld
  4. aftellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aftellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
compte à rebours aftellen; aftelling; aftelling voor lancering
décompte aftellen; aftelling; aftelling voor lancering afrekening; afrekening in het criminele circuit; aftrek; aftrekking; deductie; vermindering
VerbRelated TranslationsOther Translations
compter de l'argent aftellen; geld afpassen; passen

Wiktionary Translations for aftellen:

aftellen
verb
  1. Traductions à vérifier et à trier

Cross Translation:
FromToVia
aftellen décompte; compte à rebours countdown — a count backward to the time of some event
aftellen décompter countdown — to count down