Dutch

Detailed Translations for floepen from Dutch to French

floepen:

floepen verb (floep, floept, floepte, floepten, gefloept)

  1. floepen (wegglippen; glippen)
    perdre; échapper; échapper à; glisser; s'échapper; glisser entre les mains
    • perdre verb (perds, perd, perdons, perdez, )
    • échapper verb (échappe, échappes, échappons, échappez, )
    • glisser verb (glisse, glisses, glissons, glissez, )

Conjugations for floepen:

o.t.t.
  1. floep
  2. floept
  3. floept
  4. floepen
  5. floepen
  6. floepen
o.v.t.
  1. floepte
  2. floepte
  3. floepte
  4. floepten
  5. floepten
  6. floepten
v.t.t.
  1. heb gefloept
  2. hebt gefloept
  3. heeft gefloept
  4. hebben gefloept
  5. hebben gefloept
  6. hebben gefloept
v.v.t.
  1. had gefloept
  2. had gefloept
  3. had gefloept
  4. hadden gefloept
  5. hadden gefloept
  6. hadden gefloept
o.t.t.t.
  1. zal floepen
  2. zult floepen
  3. zal floepen
  4. zullen floepen
  5. zullen floepen
  6. zullen floepen
o.v.t.t.
  1. zou floepen
  2. zou floepen
  3. zou floepen
  4. zouden floepen
  5. zouden floepen
  6. zouden floepen
diversen
  1. floep!
  2. floept!
  3. gefloept
  4. floepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for floepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glisser floepen; glippen; wegglippen afdalen; afglijden; eraf glijden; glibberen; glijden; glippen; landen; naar beneden dalen; naar beneden glijden; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaag glijden; omlaagkomen; onderuitgaan; roetsjen; slippen; snel bewegen; toestoppen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
glisser entre les mains floepen; glippen; wegglippen glibberen; glijden; glippen
perdre floepen; glippen; wegglippen afraken van; erbij inschieten; inzetten; kwijt raken; kwijtraken; missen; onderspit delven; verbeuren; vergokken; vergooien; verliezen; verloren gaan; vermissen; verspelen; verwedden; wedden; wegmaken; wegraken; zoek maken; zoek raken; zoekmaken; zoekraken
s'échapper floepen; glippen; wegglippen de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; over het hoofd zien; uitwijken voor iets; van huis weglopen; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken
échapper floepen; glippen; wegglippen de plaat poetsen; deserteren; ergens niet aankunnen; ervandoor gaan; glibberen; glijden; glippen; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; ontvlieden; uitwijken voor iets; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken
échapper à floepen; glippen; wegglippen aan iemands aandacht ontgaan; de plaat poetsen; deserteren; er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; losbreken; mijden; ontgaan; ontglippen; ontlopen; ontschieten; ontvallen; ontwijken; per ongeluk zeggen; uit de weg gaan; uitwijken voor iets; vermijden; zich met geweld losbreken; zich uit de voeten maken