Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. losspringen:


Dutch

Detailed Translations for losspringen from Dutch to French

losspringen:

losspringen verb (spring los, springt los, sprong los, sprongen los, losgesprongen)

  1. losspringen (openspringen; barsten)
    éclater; se gercer; s'ouvrir brusquement
    • éclater verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )
    • se gercer verb

Conjugations for losspringen:

o.t.t.
  1. spring los
  2. springt los
  3. springt los
  4. springen los
  5. springen los
  6. springen los
o.v.t.
  1. sprong los
  2. sprong los
  3. sprong los
  4. sprongen los
  5. sprongen los
  6. sprongen los
v.t.t.
  1. ben losgesprongen
  2. bent losgesprongen
  3. is losgesprongen
  4. zijn losgesprongen
  5. zijn losgesprongen
  6. zijn losgesprongen
v.v.t.
  1. was losgesprongen
  2. was losgesprongen
  3. was losgesprongen
  4. waren losgesprongen
  5. waren losgesprongen
  6. waren losgesprongen
o.t.t.t.
  1. zal losspringen
  2. zult losspringen
  3. zal losspringen
  4. zullen losspringen
  5. zullen losspringen
  6. zullen losspringen
o.v.t.t.
  1. zou losspringen
  2. zou losspringen
  3. zou losspringen
  4. zouden losspringen
  5. zouden losspringen
  6. zouden losspringen
diversen
  1. spring los!
  2. springt los!
  3. losgesprongen
  4. losspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for losspringen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
s'ouvrir brusquement barsten; losspringen; openspringen openklappen; openslaan; openvliegen
se gercer barsten; losspringen; openspringen ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen
éclater barsten; losspringen; openspringen aan stukken springen; afspatten; afspringen; afvliegen; barsten; exploderen; klappen; klateren; knallen; kunnen stikken; kwaad zijn; losbarsten; losbreken; neerploffen; ontploffen; ploffen; schuimbekken; springen; stukspringen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten; woedend zijn