Dutch

Detailed Translations for matig from Dutch to French

matig:


Translation Matrix for matig:

NounRelated TranslationsOther Translations
simple enkelspel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
de second ordre matig; middelmatig arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
frugal eenvoudig; matig; sober dor; droog; frugaal; infertiel; karig; krap; niet overvloedig; onvruchtbaar; schraal; schriel
frugalement eenvoudig; matig; sober dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes
modeste eenvoudig; matig; sober bescheiden; discreet; discrete; eenvoudig; gering; ingetogen; kies; nederig; niet hoogmoedig; niet voornaam; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; onderdanig; ootmoedig; pretentieloos; stemmig; van eenvoudige komaf
modéré eenvoudig; matig; sober bescheiden; discreet; discrete; doorsnee; gematigd; gemiddeld; getemperd; ingetogen; kies; medium; middelmatig; modaal; moderaat; stemmig; vereenvoudigd; versoberd
modérément eenvoudig; matig; sober
médiocre matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes arm; doorsnee; gemiddeld; inferieur; medium; middelmatig; middelmatige; minderwaardig; modaal; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
simple eenvoudig; matig; sober eenvoudig; enkel; gemakkelijk; in een handomdraai; ingetogen; licht; makkelijk; moeiteloos; natuurlijk; niet moeilijk; ongecompliceerd; ongedwongen; ongekunsteld; onversierd; simpel; stemmig; vanzelf; zonder moeite
sobre eenvoudig; matig; sober berooid; eenvoudig; gemakkelijk; ingetogen; karig; licht; mager; makkelijk; natuurlijk; niet beschonken; niet moeilijk; nuchter; ongecompliceerd; ongekunsteld; pover; schraal; simpel; stemmig; stemmingsvol
sobrement eenvoudig; matig; sober berooid; bot; dunnetjes; ingetogen; karig; kortaf; mager; magertjes; pover; schraal; schraaltjes; sobertjes; stemmig; zonder omhaal

Related Words for "matig":

  • matigheid, matiger, matigere, matigst, matigste, matige

Related Definitions for "matig":

  1. niet erg veel, goed, groot, etc.1
    • hij is een matige drinker1

Wiktionary Translations for matig:

matig
Cross Translation:
FromToVia
matig modéré; modérée moderate — not excessive
matig modéré moderate — mediocre

matig form of matigen:

matigen verb (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)

  1. matigen (beheersen; bedwingen; beteugelen; bedaren; intomen)
    maîtriser; retirer; apaiser; modérer; dominer; se contenir; se modérer; contraindre; brider; refouler; dompter; baisser de ton; retenir; reprendre; calmer; réprimer
    • maîtriser verb (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • retirer verb (retire, retires, retirons, retirez, )
    • apaiser verb (apaise, apaises, apaisons, apaisez, )
    • modérer verb (modère, modères, modérons, modérez, )
    • dominer verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • contraindre verb (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • brider verb (bride, brides, bridons, bridez, )
    • refouler verb (refoule, refoules, refoulons, refoulez, )
    • dompter verb (dompte, domptes, domptons, domptez, )
    • retenir verb (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • reprendre verb (reprends, reprend, reprenons, reprenez, )
    • calmer verb (calme, calmes, calmons, calmez, )
    • réprimer verb (réprime, réprimes, réprimons, réprimez, )
  2. matigen (geld besparen; besparen; minder gebruiken)
    gagner; épargner; économiser; ménager
    • gagner verb (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • épargner verb (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • économiser verb (économise, économises, économisons, économisez, )
    • ménager verb (ménage, ménages, ménageons, ménagez, )
  3. matigen (met mate gebruiken)
    diminuer; réduire; modérer; calmer; utiliser avec parcimonie
    • diminuer verb (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • réduire verb (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • modérer verb (modère, modères, modérons, modérez, )
    • calmer verb (calme, calmes, calmons, calmez, )
  4. matigen (bezuinigen; besparen; korten)
    épargner; diminuer; économiser; diminuer ses dépenses; réduire; baisser; se restreindre; raccourcir; amoindrir; se garder de
    • épargner verb (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • diminuer verb (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • économiser verb (économise, économises, économisons, économisez, )
    • réduire verb (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • baisser verb (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • raccourcir verb (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, )
    • amoindrir verb (amoindris, amoindrit, amoindrissons, amoindrissez, )
  5. matigen (minder gebruiken; besparen)
    épargner; se modérer; économiser
    • épargner verb (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • économiser verb (économise, économises, économisons, économisez, )
  6. matigen (zich matigen; dempen; temperen)
    tempérer; étouffer; apaiser; réprimer; calmer; modérer
    • tempérer verb (tempère, tempères, tempérons, tempérez, )
    • étouffer verb (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, )
    • apaiser verb (apaise, apaises, apaisons, apaisez, )
    • réprimer verb (réprime, réprimes, réprimons, réprimez, )
    • calmer verb (calme, calmes, calmons, calmez, )
    • modérer verb (modère, modères, modérons, modérez, )

Conjugations for matigen:

o.t.t.
  1. matig
  2. matigt
  3. matigt
  4. matigen
  5. matigen
  6. matigen
o.v.t.
  1. matigde
  2. matigde
  3. matigde
  4. matigden
  5. matigden
  6. matigden
v.t.t.
  1. heb gematigd
  2. hebt gematigd
  3. heeft gematigd
  4. hebben gematigd
  5. hebben gematigd
  6. hebben gematigd
v.v.t.
  1. had gematigd
  2. had gematigd
  3. had gematigd
  4. hadden gematigd
  5. hadden gematigd
  6. hadden gematigd
o.t.t.t.
  1. zal matigen
  2. zult matigen
  3. zal matigen
  4. zullen matigen
  5. zullen matigen
  6. zullen matigen
o.v.t.t.
  1. zou matigen
  2. zou matigen
  3. zou matigen
  4. zouden matigen
  5. zouden matigen
  6. zouden matigen
en verder
  1. ben gematigd
  2. bent gematigd
  3. is gematigd
  4. zijn gematigd
  5. zijn gematigd
  6. zijn gematigd
diversen
  1. matig!
  2. matigt!
  3. gematigd
  4. matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for matigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
diminuer slijten; verslijten
VerbRelated TranslationsOther Translations
amoindrir besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
apaiser bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dempen; intomen; matigen; temperen; zich matigen afkoelen; bedaren; begeerte stillen; bemoedigen; bevredigen; geruststellen; kalmeren; koel worden; ondersteunen; opbeuren; sussen; tevreden stellen; tot kalmte manen; troosten; vergenoegen; vertroosten; verzadigen; voldoening geven; zich de buik vol eten; zich verzoenen met
baisser besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner worden; krimpen; lager maken; minder worden; minderen; omlaagbrengen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
baisser de ton bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen
brider bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen beheersen; beteugelen; intomen
calmer bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dempen; intomen; matigen; met mate gebruiken; temperen; zich matigen bedaren; begeerte stillen; bevredigen; geruststellen; kalmeren; sussen; tot kalmte manen; voldoening geven
contraindre bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen aanvallen; afdwingen; africhten; attaqueren; bedwingen; bestormen; beteugelen; dier africhten; dresseren; dwingen; forceren; in bedwang houden; noodzaken tot; overvallen; trainen
diminuer besparen; bezuinigen; korten; matigen; met mate gebruiken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; korter maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
diminuer ses dépenses besparen; bezuinigen; korten; matigen
dominer bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; groeien; groot worden; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; opgroeien; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen; zich meester maken van
dompter bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen africhten; bedwingen; beheersen; beteugelen; dier africhten; dresseren; in bedwang houden; intomen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; temmen; terughouden; trainen; zich meester maken van
gagner besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken behalen; bekruipen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; gewinnen; halen; het gevoel krijgen; iets bemachtigen; kopen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; overwinnen; pakken; te boven komen; te pakken krijgen; verdienen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren; zich meester maken van
maîtriser bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beheersen; beperken; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heersen; in bedwang houden; indammen; inkapselen; inperken; intomen; leerstof beheersen; limiteren; macht uitoefenen; onder de knie hebben; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; regeren; terughouden; zich meester maken van
modérer bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dempen; intomen; matigen; met mate gebruiken; temperen; zich matigen lenigen; temperen; verlichten; vermurwen; vervriendelijken; verweken; verzachten; week worden
ménager besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken
raccourcir besparen; bezuinigen; korten; matigen afkorten; bekorten; inkorten; kort knippen; kort maken; korte tijd blijven; korten; korter maken; minder maken; minimaliseren; verkorten
refouler bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beteugelen; gevoelens verdringen; in bedwang houden; inmaken; inpekelen; inzouten; onderdrukken; ophopen; opkroppen; opstapelen; opzouten; terugdrijven; terugdringen; terughouden; verdringen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegebben; wegschuiven; wegsteken; wegstoppen
reprendre bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen berispen; corrigeren; de draad weer oppakken; hernemen; heroveren; herroepen; hervatten; hervinden; intrekken; opnieuw beginnen; terechtwijzen; terugkomen op; terugroepen; terugvinden; verbeteren; vermanen; zijn woorden terugnemen
retenir bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen achterhouden; afhouden; aftrekken; bedwingen; beet hebben; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; isoleren; naar zich toe trekken; niet laten gaan; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
retirer bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen aanwrijven; achteroverdrukken; afbestellen; afgelasten; afnemen; afzeggen; annuleren; bedwingen; benemen; beroven van; beschuldigen; beteugelen; blameren; depriveren; gappen; herroepen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; in bedwang houden; inpikken; intrekken; jatten; kapen; kwalijk nemen; laken; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; loshalen; nadragen; nietig verklaren; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; terugkomen op; terugroepen; toeëigenen; uithalen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; voor de voeten gooien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zijn woorden terugnemen
réduire besparen; bezuinigen; korten; matigen; met mate gebruiken achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; omrekenen; reduceren; samenvouwen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
réprimer bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dempen; intomen; matigen; temperen; zich matigen bedwingen; beheersen; beteugelen; de kop indrukken; eronder krijgen; in bedwang houden; intomen; klein krijgen; onderdrukken; terughouden
se contenir bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beheersen; beteugelen; blijven staan; goed houden; groot houden; in bedwang houden; inbinden; inhouden; inslikken; onderdrukken; rustig blijven; stilhouden; stilstaan; stoppen; terughouden; zich bedwingen
se garder de besparen; bezuinigen; korten; matigen hoeden voor; opletten
se modérer bedaren; bedwingen; beheersen; besparen; beteugelen; intomen; matigen; minder gebruiken bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
se restreindre besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
tempérer dempen; matigen; temperen; zich matigen temperen
utiliser avec parcimonie matigen; met mate gebruiken
économiser besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken bijeenzamelen; krom buigen; ombuigen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; sparen; verbuigen; vergaren; verzamelen; zuinig zijn
épargner besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken bijeenzamelen; in acht nemen; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; zuinig zijn
étouffer dempen; matigen; temperen; zich matigen afdempen; afdempen van geluid; beklemmen; benauwen; de kop indrukken; doven; onderdrukken; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen; uitblussen; uitdoven; verstikken
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ménager huishoudelijk

Wiktionary Translations for matigen:

matigen
verb
  1. minder uitbundig of extreem optreden
matigen
Cross Translation:
FromToVia
matigen modèrer moderate — to reduce the excessiveness