Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. meet:
  2. meten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for meet from Dutch to French

meet:

meet [de ~] noun

  1. de meet (finishlijn; eindpunt; finish; einde; eindstreep)
    l'arrivée; le finish; la fin; la ligne d'arrivée

Translation Matrix for meet:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrivée einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet aankomen; aankomst; arriveren; binnenkomst; entree; inkomst; intocht; intrede; komen; komen aanrijden; komst; overkomst
fin einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet afhaken; beëindiging; conclusie; eind; einde; eindigen; end; finale; kappen; laatste opvoering; ontknoping; ophouden; slot; slotbeschouwing; slotstuk; sluiting; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
finish einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
ligne d'arrivée einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fin adrem; arglistig; bijdehand; delicaat; doortrapt; dun; elegant; fel; fijn; fijn van smaak; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; rank; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slank; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; subtiel; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend

Related Words for "meet":


Wiktionary Translations for meet:


Cross Translation:
FromToVia
meet fin finish — end
meet but ZielAusrichtung oder Endpunkt einer Bestrebung

meet form of meten:

meten verb (meet, mat, maten, gemeten)

  1. meten (diepte bepalen; peilen; opmeten)
    mesurer; sonder; arpenter; jauger
    • mesurer verb (mesure, mesures, mesurons, mesurez, )
    • sonder verb (sonde, sondes, sondons, sondez, )
    • arpenter verb (arpente, arpentes, arpentons, arpentez, )
    • jauger verb (jauge, jauges, jaugeons, jaugez, )

Conjugations for meten:

o.t.t.
  1. meet
  2. meet
  3. meet
  4. meten
  5. meten
  6. meten
o.v.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. maten
  5. maten
  6. maten
v.t.t.
  1. heb gemeten
  2. hebt gemeten
  3. heeft gemeten
  4. hebben gemeten
  5. hebben gemeten
  6. hebben gemeten
v.v.t.
  1. had gemeten
  2. had gemeten
  3. had gemeten
  4. hadden gemeten
  5. hadden gemeten
  6. hadden gemeten
o.t.t.t.
  1. zal meten
  2. zult meten
  3. zal meten
  4. zullen meten
  5. zullen meten
  6. zullen meten
o.v.t.t.
  1. zou meten
  2. zou meten
  3. zou meten
  4. zouden meten
  5. zouden meten
  6. zouden meten
diversen
  1. meet!
  2. meet!
  3. gemeten
  4. metend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arpenter diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
jauger diepte bepalen; meten; opmeten; peilen roeien
mesurer diepte bepalen; meten; opmeten; peilen in kaart brengen; karteren
sonder diepte bepalen; meten; opmeten; peilen aftasten; bekloppen; bevoelen; diepte loden; doorzoeken; met sonde onderzoeken; polsen; poolshoogte nemen; sonderen; tegen kloppen; uitvorsen

Related Words for "meten":


Related Definitions for "meten":

  1. bepalen hoe groot of lang of breed iets is1
    • we meten de lengte van de gordijnen1

Wiktionary Translations for meten:

meten
verb
  1. de waarde van een bepaalde grootheid bepalen door deze te vergelijken met een ijkwaarde
meten
verb
  1. Chercher à connaître, ou déterminer une quantité par le moyen d’une mesure.

Cross Translation:
FromToVia
meten mesurer gauge — measure
meten mesurer measure — ascertain the quantity of a unit
meten horodater timestamp — record date and time of
meten mesurer messentransitiv: eine Größe mit Hilfe eines Maßes bestimmen