Dutch

Detailed Translations for ondersteunen from Dutch to French

ondersteunen:

ondersteunen verb (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)

  1. ondersteunen (stutten; steunen; schoren; dragen; schragen)
    soutenir; étayer; appuyer; consolider; boiser; épauler; arc-bouter; fortifier
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • étayer verb (étaie, étaies, étayons, étayez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • consolider verb (consolide, consolides, consolidons, consolidez, )
    • boiser verb (boise, boises, boisons, boisez, )
    • épauler verb (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )
    • arc-bouter verb (arc-boute, arc-boutes, arc-boutons, arc-boutez, )
    • fortifier verb (fortifie, fortifies, fortifions, fortifiez, )
  2. ondersteunen (helpen; assisteren; seconderen; )
    aider; assister; prêter son aide; tendre la main; seconder; rendre service; secourir; être au service de; venir en aide de; servir; dépanner; être utile à; être serviable; soigner; montrer de l'obligeance
    • aider verb (aide, aides, aidons, aidez, )
    • assister verb (assiste, assistes, assistons, assistez, )
    • seconder verb (seconde, secondes, secondons, secondez, )
    • secourir verb (secours, secourt, secourons, secourez, )
    • servir verb (sers, sert, servons, servez, )
    • dépanner verb (dépanne, dépannes, dépannons, dépannez, )
    • soigner verb (soigne, soignes, soignons, soignez, )
  3. ondersteunen (steunen; rugsteunen)
    soutenir; appuyer; porter; fortifier; étayer; épauler; étançonner; porter avec effort
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • porter verb (porte, portes, portons, portez, )
    • fortifier verb (fortifie, fortifies, fortifions, fortifiez, )
    • étayer verb (étaie, étaies, étayons, étayez, )
    • épauler verb (épaule, épaules, épaulons, épaulez, )
    • étançonner verb (étançonne, étançonnes, étançonnons, étançonnez, )
  4. ondersteunen (troosten; bemoedigen; vertroosten; opbeuren)
    appuyer; soutenir; soulager; consoler; réconforter; remonter le moral; apaiser; aider; collaborer
    • appuyer verb (appuie, appuies, appuyons, appuyez, )
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • soulager verb (soulage, soulages, soulageons, soulagez, )
    • consoler verb (console, consoles, consolons, consolez, )
    • réconforter verb (réconforte, réconfortes, réconfortons, réconfortez, )
    • apaiser verb (apaise, apaises, apaisons, apaisez, )
    • aider verb (aide, aides, aidons, aidez, )
    • collaborer verb (collabore, collabores, collaborons, collaborez, )

Conjugations for ondersteunen:

o.t.t.
  1. ondersteun
  2. ondersteunt
  3. ondersteunt
  4. ondersteunen
  5. ondersteunen
  6. ondersteunen
o.v.t.
  1. ondersteunde
  2. ondersteunde
  3. ondersteunde
  4. ondersteunden
  5. ondersteunden
  6. ondersteunden
v.t.t.
  1. heb ondersteund
  2. hebt ondersteund
  3. heeft ondersteund
  4. hebben ondersteund
  5. hebben ondersteund
  6. hebben ondersteund
v.v.t.
  1. had ondersteund
  2. had ondersteund
  3. had ondersteund
  4. hadden ondersteund
  5. hadden ondersteund
  6. hadden ondersteund
o.t.t.t.
  1. zal ondersteunen
  2. zult ondersteunen
  3. zal ondersteunen
  4. zullen ondersteunen
  5. zullen ondersteunen
  6. zullen ondersteunen
o.v.t.t.
  1. zou ondersteunen
  2. zou ondersteunen
  3. zou ondersteunen
  4. zouden ondersteunen
  5. zouden ondersteunen
  6. zouden ondersteunen
en verder
  1. ben ondersteund
  2. bent ondersteund
  3. is ondersteund
  4. zijn ondersteund
  5. zijn ondersteund
  6. zijn ondersteund
diversen
  1. ondersteun!
  2. ondersteunt!
  3. ondersteund
  4. ondersteunend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ondersteunen:

NounRelated TranslationsOther Translations
soutenir aanhangen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aider assisteren; bemoedigen; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; opbeuren; seconderen; troosten; vertroosten; weldoen assisteren; behulpzaam zijn; bijdragen; bijspringen; coöpereren; gedienstig zijn; goeddoen; handreiken; helpen; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; meehelpen; meewerken; verder helpen; verderhelpen; vooruithelpen; weldoen
apaiser bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten afkoelen; bedaren; bedwingen; begeerte stillen; beheersen; beteugelen; bevredigen; dempen; geruststellen; intomen; kalmeren; koel worden; matigen; sussen; temperen; tevreden stellen; tot kalmte manen; vergenoegen; verzadigen; voldoening geven; zich de buik vol eten; zich matigen; zich verzoenen met
appuyer bemoedigen; dragen; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; troosten; vertroosten aanbevelen; aanraden; baseren; bijvallen; coöpereren; drukken; funderen; iemand recommanderen; indrukken; induwen; instemmen; knellen; meewerken; nomineren; rugsteunen; steunen; steunen op; tikken op; voordragen
arc-bouter dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; schragen; stutten
assister assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; bedelen; begiftigen; behulpzaam zijn; beschenken; doorhelpen; gedienstig zijn; handreiken
boiser dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten bebossen; herbebossen; met hout beschieten
collaborer bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten coöpereren; meewerken; samenwerken
consoler bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bemoedigen; opbeuren
consolider dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten aanscherpen; bestendigen; consolideren; intensiveren; solidair maken; solidariseren; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; verhevigen; versterken; verstevigen
dépanner assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijspringen; fiksen; goedmaken; herstellen; iemand vervangen; maken; rechtzetten; repareren
fortifier dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten consolideren; sterken; sterker worden; versterken; verstevigen
montrer de l'obligeance assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
porter ondersteunen; rugsteunen; steunen aan hebben; aandoen; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; geven; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; sjouwen; toebrengen; toesteken; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
porter avec effort ondersteunen; rugsteunen; steunen sjouwen; torsen; zeulen
prêter son aide assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen
remonter le moral bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bemoedigen; opbeuren
rendre service assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijspringen; blij maken; goeddoen; helpen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; weldoen
réconforter bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bemoedigen; blij maken; opbeuren; opfleuren; opkalefateren; opkikkeren; opknappen; oplappen; opmonteren; opvijzelen; verfrissen; verkwikken; vrolijker worden
seconder assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen behulpzaam zijn; bijspringen; gedienstig zijn; meehelpen
secourir assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijspringen; goeddoen; helpen; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; meehelpen; weldoen
servir assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen aan tafel bedienen; bedienen; dienen; distribueren; eten opscheppen; fungeren; gerieven; knoppen bedienen; opdienen; opdissen; opscheppen; optreden als; ronddelen; serveren; uitreiken; van dienst zijn; verdelen; verstrekken; voorschotelen; voorzetten
soigner assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen behandelen; bekommeren; onder behandeling nemen; verplegen; verzorgen; zich zorgen maken; zorgen voor iemand
soulager bemoedigen; ondersteunen; opbeuren; troosten; vertroosten bevrijden; in vrijheid stellen; lenigen; lessen; loslaten; losmaken; opluchten; stillen; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlichten; verlossen; verzachten; vrijlaten
soutenir bemoedigen; dragen; ondersteunen; opbeuren; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; troosten; vertroosten beweren; bijvallen; coöpereren; doorleven; doorstaan; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; meewerken; omhooghouden; ophouden; pretenderen; rugsteunen; stellen; steunen; van mening zijn; verdragen; verduren; verklaren; verteren; voorgeven; voorstaan
tendre la main assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen bijspringen; goeddoen; helpen; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; weldoen
venir en aide de assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen assisteren; bijspringen; goeddoen; handreiken; helpen; iemand vervangen; liefdadigheids werk doen; weldoen
épauler dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
étançonner ondersteunen; rugsteunen; steunen
étayer dragen; ondersteunen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten met palen stutten; schragen; stutten
être au service de assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen gerieven
être serviable assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen behulpzaam zijn; gedienstig zijn
être utile à assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen gerieven

Wiktionary Translations for ondersteunen:

ondersteunen
verb
  1. helpen, bijstaan
ondersteunen
Cross Translation:
FromToVia
ondersteunen arc-bouter buttress — support something physically with, or as if with, a buttress
ondersteunen corroborer buttress — support something or someone by supplying evidence
ondersteunen approuver; soutenir endorse — support
ondersteunen adopter; épouser espouse — accept, support, take as one’s own
ondersteunen soutenir support — to keep from falling
ondersteunen soutenir uphold — to support by approval or encouragement