Dutch

Detailed Translations for tegemoetkomen from Dutch to French

tegemoetkomen:

tegemoetkomen verb (kom tegemoet, komt tegemoet, kwam tegemoet, kwamen tegemoet, tegemoet gekomen)

  1. tegemoetkomen (naderen; toenaderen)
    approcher; venir à la rencontre de; se rapprocher; aller au-devant de; aborder
    • approcher verb (approche, approches, approchons, approchez, )
    • aborder verb (aborde, abordes, abordons, abordez, )
  2. tegemoetkomen (concessies doen; welwillendheid tonen)

Conjugations for tegemoetkomen:

o.t.t.
  1. kom tegemoet
  2. komt tegemoet
  3. komt tegemoet
  4. komen tegemoet
  5. komen tegemoet
  6. komen tegemoet
o.v.t.
  1. kwam tegemoet
  2. kwam tegemoet
  3. kwam tegemoet
  4. kwamen tegemoet
  5. kwamen tegemoet
  6. kwamen tegemoet
v.t.t.
  1. ben tegemoet gekomen
  2. bent tegemoet gekomen
  3. is tegemoet gekomen
  4. zijn tegemoet gekomen
  5. zijn tegemoet gekomen
  6. zijn tegemoet gekomen
v.v.t.
  1. was tegemoet gekomen
  2. was tegemoet gekomen
  3. was tegemoet gekomen
  4. waren tegemoet gekomen
  5. waren tegemoet gekomen
  6. waren tegemoet gekomen
o.t.t.t.
  1. zal tegemoetkomen
  2. zult tegemoetkomen
  3. zal tegemoetkomen
  4. zullen tegemoetkomen
  5. zullen tegemoetkomen
  6. zullen tegemoetkomen
o.v.t.t.
  1. zou tegemoetkomen
  2. zou tegemoetkomen
  3. zou tegemoetkomen
  4. zouden tegemoetkomen
  5. zouden tegemoetkomen
  6. zouden tegemoetkomen
diversen
  1. kom tegemoet!
  2. komt tegemoet!
  3. tegemoet gekomen
  4. tegemoet komend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tegemoetkomen [znw.] noun

  1. tegemoetkomen (naderen)
    l'approche

Translation Matrix for tegemoetkomen:

NounRelated TranslationsOther Translations
approche naderen; tegemoetkomen aanpak; arbeidsmethodiek; benadering; benaderingswijze; in aantocht; invalshoek; methode; nadering; op komen zetten; opmars; optiek; procédé; voortgang; werkmethode; werkwijze
VerbRelated TranslationsOther Translations
aborder naderen; tegemoetkomen; toenaderen aankaarten; aanknopen; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; meren; naar voren brengen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; terechtkomen; toeroepen; treffen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
aller au-devant de naderen; tegemoetkomen; toenaderen
approcher naderen; tegemoetkomen; toenaderen aanstaande zijn; benaderen; dichtbijkomen; in aantocht zijn; inschuiven; naar elkaar toe schuiven; ophanden zijn; toenaderen; zich aandienen; zich voordoen
faire des avances concessies doen; tegemoetkomen; welwillendheid tonen aanpappen
faire des concessions concessies doen; tegemoetkomen; welwillendheid tonen
montrer de la bienveillance concessies doen; tegemoetkomen; welwillendheid tonen
se rapprocher naderen; tegemoetkomen; toenaderen
venir à la rencontre de naderen; tegemoetkomen; toenaderen