Summary


Dutch

Detailed Translations for vasthouden from Dutch to French

vasthouden:

vasthouden [znw.] noun

  1. vasthouden (houden)
    le fait de tenir

vasthouden verb (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)

  1. vasthouden (niet laten gaan)
    tenir; retenir; ne pas laisser aller; garder; garder chez soi
    • tenir verb (tiens, tient, tenons, tenez, )
    • retenir verb (retiens, retient, retenons, retenez, )
    • garder verb (garde, gardes, gardons, gardez, )
  2. vasthouden (detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden)
    détenir; emprisonner
    • détenir verb (détiens, détient, détenons, détenez, )
    • emprisonner verb (emprisonne, emprisonnes, emprisonnons, emprisonnez, )
  3. vasthouden (vastklemmen; knellen; vastknellen)
    tordre; serrer; comprimer; compresser
    • tordre verb (tords, tord, tordons, tordez, )
    • serrer verb (serre, serres, serrons, serrez, )
    • comprimer verb (comprime, comprimes, comprimons, comprimez, )
    • compresser verb (compresse, compresses, compressons, compressez, )

Conjugations for vasthouden:

o.t.t.
  1. houd vast
  2. houdt vast
  3. houdt vast
  4. houden vast
  5. houden vast
  6. houden vast
o.v.t.
  1. hield vast
  2. hield vast
  3. hield vast
  4. hielden vast
  5. hielden vast
  6. hielden vast
v.t.t.
  1. heb vastgehouden
  2. hebt vastgehouden
  3. heeft vastgehouden
  4. hebben vastgehouden
  5. hebben vastgehouden
  6. hebben vastgehouden
v.v.t.
  1. had vastgehouden
  2. had vastgehouden
  3. had vastgehouden
  4. hadden vastgehouden
  5. hadden vastgehouden
  6. hadden vastgehouden
o.t.t.t.
  1. zal vasthouden
  2. zult vasthouden
  3. zal vasthouden
  4. zullen vasthouden
  5. zullen vasthouden
  6. zullen vasthouden
o.v.t.t.
  1. zou vasthouden
  2. zou vasthouden
  3. zou vasthouden
  4. zouden vasthouden
  5. zouden vasthouden
  6. zouden vasthouden
en verder
  1. ben vastgehouden
  2. bent vastgehouden
  3. is vastgehouden
  4. zijn vastgehouden
  5. zijn vastgehouden
  6. zijn vastgehouden
diversen
  1. houd vast!
  2. houdt vast!
  3. vastgehouden
  4. vasthoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vasthouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
fait de tenir houden; vasthouden
serrer aanschroeven; vastschroeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
compresser knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpakken; klemmen; knellen; omklemmen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten
comprimer knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen comprimeren; fijndrukken; inpersen; insnoeren; kleiner maken; klemmen; knellen; omklemmen; platdrukken; platmaken; pletten; samendrukken; samenpersen; strak zitten; verkleinen
détenir detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden achterhouden; bemantelen; gevangen houden; gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
emprisonner detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten
garder niet laten gaan; vasthouden achterhouden; behoeden; behouden; beschermen; beveiligen; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; hoeden; houden; in bescherming nemen; in de cel zetten; inhouden; interneren; isoleren; leggen; neerleggen; openhouden; opsluiten; opzij leggen; patrouilleren; plaatsen; reserveren; stand houden; surveilleren; toezicht houden; toezien; van alarm voorzien; vastzetten; voorbehouden; vrijhouden; wegleggen; wegzetten
garder chez soi niet laten gaan; vasthouden thuishouden
ne pas laisser aller niet laten gaan; vasthouden
retenir niet laten gaan; vasthouden achterhouden; afhouden; aftrekken; bedaren; bedwingen; beet hebben; beheersen; beletten; bemantelen; beteugelen; blijven staan; charteren; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; geen afstand doen van; gevangen zetten; handhaven; houden; huren; in bedwang houden; in de cel zetten; in mindering brengen; inhouden; interneren; intomen; isoleren; matigen; naar zich toe trekken; onderdrukken; onthouden; opnemen; opslaan; opsluiten; reserveren; stand houden; stilhouden; stilstaan; stoppen; tegenwerken; terughouden; vasthebben; vastzetten; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verrekenen; versluieren; verstoppen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
serrer knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen aandraaien; aandrukken; aanschroeven; aantrekken; comprimeren; dichtdraaien; dichtknijpen; dichtschroeven; dichttrekken; door draaien vastmaken; drukken; klemmen; klemzetten; knellen; knuffelen; liefkozen; met gespannen voorwerp omsluiten; omklemmen; omspannen; oprekken; overspannen; rekken; samendrukken; samenpersen; schroeven; strak zitten; vastdraaien; vastdrukken; vastknijpen; vastschroeven
tenir niet laten gaan; vasthouden beet hebben; beethouden; beschikken over; bezitten; doorstaan; dragen; dulden; gevangen zetten; harden; hebben; in de cel zetten; in eigendom hebben; interneren; isoleren; opsluiten; uithouden; uitzingen; vasthebben; vastzetten; verdragen; verduren; volhouden
tordre knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen ineendraaien; klemmen; knellen; omklemmen; ontwrichten; strak zitten; uitwringen; verdraaien; verstuiken; verwringen; verzwikken; wriggelen; wrikken; wringen; zich wringen; zwikken

Wiktionary Translations for vasthouden:

vasthouden
verb
  1. Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.

Cross Translation:
FromToVia
vasthouden tenir; serrer hold — to grasp
vasthouden détenir hold — to detain
vasthouden accrocher hold on — to hold, grasp, or grip
vasthouden retenir festhalten — in der Hand halten; packen; greifen

Related Translations for vasthouden