Dutch

Detailed Translations for weren from Dutch to French

weren:

weren verb (weer, weert, weerde, weerden, geweerd)

  1. weren (afhouden)
    repousser; contenir; enrayer; chasser; lutter conte; se protéger de
    • repousser verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • contenir verb (contiens, contient, contenons, contenez, )
    • enrayer verb (enraie, enraies, enrayons, enrayez, )
    • chasser verb (chasse, chasses, chassons, chassez, )
  2. weren (pareren; afweren)
    parer; empêcher; écarter; défendre; dévier; détourner
    • parer verb (pare, pares, parons, parez, )
    • empêcher verb (empêchs, empêcht, empêchons, empêchez, )
    • écarter verb (écarte, écartes, écartons, écartez, )
    • défendre verb (défends, défend, défendons, défendez, )
    • dévier verb (dévie, dévies, dévions, déviez, )
    • détourner verb (détourne, détournes, détournons, détournez, )
  3. weren (verdedigen; verweren; afweren)
    se défendre; rejeter; écarter; repousser; se débattre; défendre; résister; parer; résister à
    • rejeter verb (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )
    • écarter verb (écarte, écartes, écartons, écartez, )
    • repousser verb (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • défendre verb (défends, défend, défendons, défendez, )
    • résister verb (résiste, résistes, résistons, résistez, )
    • parer verb (pare, pares, parons, parez, )

Conjugations for weren:

o.t.t.
  1. weer
  2. weert
  3. weert
  4. weren
  5. weren
  6. weren
o.v.t.
  1. weerde
  2. weerde
  3. weerde
  4. weerden
  5. weerden
  6. weerden
v.t.t.
  1. heb geweerd
  2. hebt geweerd
  3. heeft geweerd
  4. hebben geweerd
  5. hebben geweerd
  6. hebben geweerd
v.v.t.
  1. had geweerd
  2. had geweerd
  3. had geweerd
  4. hadden geweerd
  5. hadden geweerd
  6. hadden geweerd
o.t.t.t.
  1. zal weren
  2. zult weren
  3. zal weren
  4. zullen weren
  5. zullen weren
  6. zullen weren
o.v.t.t.
  1. zou weren
  2. zou weren
  3. zou weren
  4. zouden weren
  5. zouden weren
  6. zouden weren
diversen
  1. weer!
  2. weert!
  3. geweerd
  4. werend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

weren [het ~] noun

  1. het weren (verdedigen; afweren; verweren)
    la résistance; la défense

Translation Matrix for weren:

NounRelated TranslationsOther Translations
défense afweren; verdedigen; verweren; weren achterhoede; afweer; bescherming; bezwaar; defensie; pleidooi; protectie; repliek; slagtand; verbod; verdediging; verdedigingsakte; verweer; verweerschrift
résistance afweren; verdedigen; verweren; weren afweer; bedenking; bestand zijn; bestendigheid; bezwaar; illegaliteit; incasseringsvermogen; ondergronds verzet; onwettigheid; opstand; rebellie; sabotage; taaiheid; tegendruk; tegengewicht; tegenstand; tegenwerking; tegenwicht; uithoudingsvermogen; veerkracht; verzet; verzetsbeweging; weerstand; weerstandsvermogen
VerbRelated TranslationsOther Translations
chasser afhouden; weren afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; buitensluiten; ecarteren; jachten; lichten; opdrijven; ophitsen; opjagen; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; voortjagen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken
contenir afhouden; weren afgrenzen; bedwingen; begrenzen; beperken; beteugelen; bevatten; in bedwang houden; indammen; indijken; inhouden; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten; van grenzen voorzien
défendre afweren; pareren; verdedigen; verweren; weren behoeden; behouden; beschermen; beschutten; in bescherming nemen; opkomen voor; van mening zijn; verdedigen; voorstaan
détourner afweren; pareren; weren afkeren; afschepen; afwenden; afwentelen; afwimpelen; draaien; keren; omkeren; omleiden; teruggaan; wegsturen; wenden; zwenken
dévier afweren; pareren; weren afwijken; omheenloodsen; omleiden; vergroeien; verschillen
empêcher afweren; pareren; weren afhouden; belemmeren; beletten; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; storen; tegenwerken; verhinderen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
enrayer afhouden; weren een halt toeroepen
lutter conte afhouden; weren
parer afweren; pareren; verdedigen; verweren; weren kleden; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; uitmonsteren; verfraaien; verluchten; zich kleden; zich mooi maken; zich tooien; zich uitdossen; zich uitmonsteren
rejeter afweren; verdedigen; verweren; weren abstineren; afketsen; afschepen; afschuiven; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; declineren; laten passeren; onthouden; spruiten; teruggooien; terugwerpen; terugwijzen; uitschieten; uitschieten plantkunde; versmaden; verstoten; vertikken; verwaarlozen; verweren; verwerpen; wegcijferen; wegstemmen; wegsturen; weigeren
repousser afhouden; afweren; verdedigen; verweren; weren abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken
résister afweren; verdedigen; verweren; weren aanhouden; doorgaan; doorzetten; iets weerstaan; standhouden; verzet tonen; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren; weerstaan; zich verzetten
résister à afweren; verdedigen; verweren; weren beperken; bestand zijn tegen; iets weerstaan; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; weerstaan
se débattre afweren; verdedigen; verweren; weren aftrappen; opboksen
se défendre afweren; verdedigen; verweren; weren
se protéger de afhouden; weren
écarter afweren; pareren; verdedigen; verweren; weren afdanken; afhouden; afkeren; afnemen; afwenden; afzonderen; ecarteren; evacueren; leegruimen; lichten; ontruimen; opensperren; spreidbeweging; terughouden; verplaatsen; vervreemden; verwaarlozen; verwijderen; wegbrengen; wegcijferen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken

Related Words for "weren":



weer:

weer

  1. weer

weer [de ~ (m)] noun

  1. de weer (weersgesteldheid; weersomstandigheden; klimaat)
    le temps; la conditions atmosphériques; le climat

Translation Matrix for weer:

NounRelated TranslationsOther Translations
climat klimaat; weer; weersgesteldheid; weersomstandigheden klimaat; klimaatgordel; luchtgesteldheid; luchtstreek
conditions atmosphériques klimaat; weer; weersgesteldheid; weersomstandigheden atmosferische omstandigheden; luchtgesteldheid
temps klimaat; weer; weersgesteldheid; weersomstandigheden epoch; epoche; era; fase; interim; ontwikkelingsstadium; periode; poosje; stadium; tijd; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak; tussenpoos; tussentijd
AdverbRelated TranslationsOther Translations
- nog
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
de nouveau herhalend; nogmaals
encore une fois herhalend; nogmaals
OtherRelated TranslationsOther Translations
de nouveau nog een keer; nog eens
encore nog een keer; nog eens
temps weer
à nouveau nog een keer; nog eens
ModifierRelated TranslationsOther Translations
de nouveau andermaal; nogmaals; opnieuw; weder; wederom; weer; weerom alweer; nog wel; opnieuw
de retour andermaal; nogmaals; opnieuw; weder; wederom; weer; weerom andersom; averechts; contrarie; omgekeerd; tegendeel; tegengesteld; tegenovergesteld; verkeerd
derechef andermaal; nogmaals; opnieuw; wederom; weer
en retour andermaal; nogmaals; opnieuw; wederom; weer
encore andermaal; nogmaals; opnieuw; wederom; weer alsnog; alweer; andermaal; mede; mee; nog; nog maar; nog wel; verder; voor de rest; voor het overige
encore une fois andermaal; nogmaals; opnieuw; wederom; weer nogmaals
à nouveau andermaal; nogmaals; opnieuw; weder; wederom; weer; weerom overnieuw

Related Words for "weer":

  • weren, weertje, weertjes

Synonyms for "weer":


Related Definitions for "weer":

  1. opnieuw1
    • je hebt weer een koekje gepakt!1
  2. temperatuur, bewolking, neerslag en wind1
    • het is mooi weer vandaag1

Wiktionary Translations for weer:

weer
noun
  1. de atmosferische omstandigheden
adverb
  1. nog een keer
weer
noun
  1. Action de défendre
  2. (familier, fr) temps (conditions climatiques).
  3. Disposition de l’air, état de l’atmosphère

Cross Translation:
FromToVia
weer encore; de nouveau again — another time
weer défense defence — action of protecting from attack
weer défense defense — action of protecting from attack
weer temps weather — state of the atmosphere
weer temps Wetter — Bezeichnet den aktuellen Zustand des Klimas.