Dutch

Detailed Synonyms for aansnijden in Dutch

aansnijden:

aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)

  1. aansnijden
    ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen
    • ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aanvoeren verb (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • entameren verb
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • opwerpen verb (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • aankaarten verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • opperen verb (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  2. aansnijden
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten verb (start, startte, startten, gestart)
    • entameren verb
    • openen verb (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen verb (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen verb (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  3. aansnijden
    aankaarten; ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen
    • aankaarten verb (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
  4. aansnijden
    – ergens over beginnen te praten 1
    aansnijden
    – ergens over beginnen te praten 1
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
      • het onderwerp 'vakantie' hebben we nog niet aangesneden1
  5. aansnijden
    – het eerste stuk snijden 1
    aansnijden
    – het eerste stuk snijden 1
    • aansnijden verb (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
      • Jan heeft de taart aangesneden1

Conjugations for aansnijden:

o.t.t.
  1. snijd aan
  2. snijdt aan
  3. snijdt aan
  4. snijden aan
  5. snijden aan
  6. snijden aan
o.v.t.
  1. sneed aan
  2. sneed aan
  3. sneed aan
  4. sneden aan
  5. sneden aan
  6. sneden aan
v.t.t.
  1. heb aangesneden
  2. hebt aangesneden
  3. heeft aangesneden
  4. hebben aangesneden
  5. hebben aangesneden
  6. hebben aangesneden
v.v.t.
  1. had aangesneden
  2. had aangesneden
  3. had aangesneden
  4. hadden aangesneden
  5. hadden aangesneden
  6. hadden aangesneden
o.t.t.t.
  1. zal aansnijden
  2. zult aansnijden
  3. zal aansnijden
  4. zullen aansnijden
  5. zullen aansnijden
  6. zullen aansnijden
o.v.t.t.
  1. zou aansnijden
  2. zou aansnijden
  3. zou aansnijden
  4. zouden aansnijden
  5. zouden aansnijden
  6. zouden aansnijden
diversen
  1. snijd aan!
  2. snijdt aan!
  3. aangesneden
  4. aansnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansnijden [znw.] noun

  1. aansnijden
    entameren; aansnijden

Related Definitions for "aansnijden":

  1. ergens over beginnen te praten1
    • het onderwerp 'vakantie' hebben we nog niet aangesneden1
  2. het eerste stuk snijden1
    • Jan heeft de taart aangesneden1

Related Synonyms for aansnijden