Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. beleggen:
  2. beleg:


Dutch

Detailed Synonyms for beleggen in Dutch

beleggen:

beleggen verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

  1. beleggen
    investeren; beleggen
    • investeren verb (investeer, investeert, investeerde, investeerden, geïnvesteerd)
    • beleggen verb (beleg, belegt, belegde, belegden, belegd)

Conjugations for beleggen:

o.t.t.
  1. beleg
  2. belegt
  3. belegt
  4. beleggen
  5. beleggen
  6. beleggen
o.v.t.
  1. belegde
  2. belegde
  3. belegde
  4. belegden
  5. belegden
  6. belegden
v.t.t.
  1. heb belegd
  2. hebt belegd
  3. heeft belegd
  4. hebben belegd
  5. hebben belegd
  6. hebben belegd
v.v.t.
  1. had belegd
  2. had belegd
  3. had belegd
  4. hadden belegd
  5. hadden belegd
  6. hadden belegd
o.t.t.t.
  1. zal beleggen
  2. zult beleggen
  3. zal beleggen
  4. zullen beleggen
  5. zullen beleggen
  6. zullen beleggen
o.v.t.t.
  1. zou beleggen
  2. zou beleggen
  3. zou beleggen
  4. zouden beleggen
  5. zouden beleggen
  6. zouden beleggen
diversen
  1. beleg!
  2. belegt!
  3. belegd
  4. beleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "beleggen":


beleg:

beleg [het ~] noun

  1. het beleg
    de belegering; het beleg
  2. het beleg
    het broodbeleg; het beleg
  3. het beleg
    – insluiting van de stad door een leger 1
    het beleg
    – insluiting van de stad door een leger 1
    • beleg [het ~] noun
      • het beleg van Leningrad heeft een half jaar geduurd1
  4. het beleg
    – wat je op brood doet 1
    het beleg
    – wat je op brood doet 1
    • beleg [het ~] noun
      • als beleg hebben we hagelslag of jam1

Related Words for "beleg":


Related Definitions for "beleg":

  1. insluiting van de stad door een leger1
    • het beleg van Leningrad heeft een half jaar geduurd1
  2. wat je op brood doet1
    • als beleg hebben we hagelslag of jam1