Summary


Dutch

Detailed Synonyms for bundelen in Dutch

bundelen:

bundelen verb (bundel, bundelt, bundelde, bundelden, gebundeld)

  1. bundelen
    bundelen
    • bundelen verb (bundel, bundelt, bundelde, bundelden, gebundeld)

Conjugations for bundelen:

o.t.t.
  1. bundel
  2. bundelt
  3. bundelt
  4. bundelen
  5. bundelen
  6. bundelen
o.v.t.
  1. bundelde
  2. bundelde
  3. bundelde
  4. bundelden
  5. bundelden
  6. bundelden
v.t.t.
  1. heb gebundeld
  2. hebt gebundeld
  3. heeft gebundeld
  4. hebben gebundeld
  5. hebben gebundeld
  6. hebben gebundeld
v.v.t.
  1. had gebundeld
  2. had gebundeld
  3. had gebundeld
  4. hadden gebundeld
  5. hadden gebundeld
  6. hadden gebundeld
o.t.t.t.
  1. zal bundelen
  2. zult bundelen
  3. zal bundelen
  4. zullen bundelen
  5. zullen bundelen
  6. zullen bundelen
o.v.t.t.
  1. zou bundelen
  2. zou bundelen
  3. zou bundelen
  4. zouden bundelen
  5. zouden bundelen
  6. zouden bundelen
en verder
  1. is gebundeld
  2. zijn gebundeld
diversen
  1. bundel!
  2. bundelt!
  3. gebundeld
  4. bundelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "bundelen":


bundelen form of bundel:

bundel [de ~ (m)] noun

  1. de bundel
    de schoof; de bundel; het bosje
  2. de bundel
    de gedichtenbundel; de bundel
  3. de bundel
    de bundel; gedichtenverzameling

bundel [de ~ (m)] noun

  1. de bundel
    de bundel
    de bos
    – langwerpige dingen die bij elkaar gehouden worden 1
    • bos [de ~ (m)] noun
      • ik kocht een bos wortelen1

bundel

  1. bundel

Related Words for "bundel":