Summary


Dutch

Detailed Synonyms for doorspelen in Dutch

doorspelen:

doorspelen verb (speel door, speelt door, speelde door, speelden door, doorgespeeld)

  1. doorspelen
    doorgeven; doorvertellen; rondvertellen; doorspelen; rondbrieven
    • doorgeven verb (geef door, geeft door, gaf door, gaven door, doorgegeven)
    • doorvertellen verb (vertel door, vertelt door, vertelde door, vertelden door, doorverteld)
    • rondvertellen verb (vertel rond, vertelt rond, vertelde rond, vertelden rond, rondverteld)
    • doorspelen verb (speel door, speelt door, speelde door, speelden door, doorgespeeld)
    • rondbrieven verb (brief rond, brieft rond, briefde rond, briefden rond, rondgebriefd)

Conjugations for doorspelen:

o.t.t.
  1. speel door
  2. speelt door
  3. speelt door
  4. spelen door
  5. spelen door
  6. spelen door
o.v.t.
  1. speelde door
  2. speelde door
  3. speelde door
  4. speelden door
  5. speelden door
  6. speelden door
v.t.t.
  1. heb doorgespeeld
  2. hebt doorgespeeld
  3. heeft doorgespeeld
  4. hebben doorgespeeld
  5. hebben doorgespeeld
  6. hebben doorgespeeld
v.v.t.
  1. had doorgespeeld
  2. had doorgespeeld
  3. had doorgespeeld
  4. hadden doorgespeeld
  5. hadden doorgespeeld
  6. hadden doorgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal doorspelen
  2. zult doorspelen
  3. zal doorspelen
  4. zullen doorspelen
  5. zullen doorspelen
  6. zullen doorspelen
o.v.t.t.
  1. zou doorspelen
  2. zou doorspelen
  3. zou doorspelen
  4. zouden doorspelen
  5. zouden doorspelen
  6. zouden doorspelen
en verder
  1. is doorgespeeld
  2. zijn doorgespeeld
diversen
  1. speel door!
  2. speelt door!
  3. doorgespeeld
  4. doorspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze