Dutch

Detailed Synonyms for kap in Dutch

kap:

kap [de ~ (m)] noun

  1. de kap
    de kap; het hoofddeksel
  2. de kap
    het dak; de overdekking; afdekkap; de koepel; de kap; de overkapping

Related Words for "kap":


kap form of kappen:

kappen verb (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)

  1. kappen
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen verb (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken verb (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • vellen verb (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken verb (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen verb (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  2. kappen
    coifferen; knippen; kappen
    • coifferen verb
    • knippen verb (knip, knipt, knipte, knipten, geknipt)
    • kappen verb (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)

Conjugations for kappen:

o.t.t.
  1. kap
  2. kapt
  3. kapt
  4. kappen
  5. kappen
  6. kappen
o.v.t.
  1. kapte
  2. kapte
  3. kapte
  4. kapten
  5. kapten
  6. kapten
v.t.t.
  1. heb gekapt
  2. hebt gekapt
  3. heeft gekapt
  4. hebben gekapt
  5. hebben gekapt
  6. hebben gekapt
v.v.t.
  1. had gekapt
  2. had gekapt
  3. had gekapt
  4. hadden gekapt
  5. hadden gekapt
  6. hadden gekapt
o.t.t.t.
  1. zal kappen
  2. zult kappen
  3. zal kappen
  4. zullen kappen
  5. zullen kappen
  6. zullen kappen
o.v.t.t.
  1. zou kappen
  2. zou kappen
  3. zou kappen
  4. zouden kappen
  5. zouden kappen
  6. zouden kappen
en verder
  1. ben gekapt
  2. bent gekapt
  3. is gekapt
  4. zijn gekapt
  5. zijn gekapt
  6. zijn gekapt
diversen
  1. kap!
  2. kapt!
  3. gekapt
  4. kappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kappen [het ~] noun

  1. het kappen
    het kappen; het vellen; omhakken
  2. het kappen
    eindigen; ophouden; het staken; uitscheiden; het kappen; afhaken

Related Words for "kappen":


Related Synonyms for kap