Dutch

Detailed Synonyms for man in Dutch

man:

man [de ~ (m)] noun

  1. de man
    de knakker; de man; de knul; de vent; de gozer; de kerel; de gast
  2. de man
    de man; de manspersoon; de vent; de kerel
  3. de man
    de man; de echtgenoot; de gade; de eega
  4. de man
    de echtgenoot; de partner; de eega; de levensgezel; de levenspartner; de man
  5. de man
    de man
    • man [de ~ (m)] noun
  6. de man
    – persoon met wie een vrouw getrouwd is 1
    de man; de echtgenoot
    – persoon met wie een vrouw getrouwd is 1
    • man [de ~ (m)] noun
      • Mijn man is niet thuis, zei mevrouw Ilmaz.1
    • echtgenoot [de ~ (m)] noun
      • Jan is de echtgenoot van Regina1
  7. de man
    – mannelijke volwassen persoon 1
    de man; de meneer; de heer; de mijnheer
    – mannelijke volwassen persoon 1
    • man [de ~ (m)] noun
      • deze man heeft zich als vrouw verkleed1
    • meneer [de ~ (m)] noun
      • er is een meneer aan de deur1
    • heer [de ~ (m)] noun
      • geachte dames en heren1
    • mijnheer [de ~ (m)] noun
      • dag mijnheer Jansen!1
  8. de man
    – mens of persoon 1
    de man
    – mens of persoon 1
    • man [de ~ (m)] noun
      • met hoeveel man zijn we?1

Related Words for "man":


Alternate Synonyms for "man":


Antonyms for "man":


Related Definitions for "man":

  1. persoon met wie een vrouw getrouwd is1
    • Mijn man is niet thuis, zei mevrouw Ilmaz.1
  2. mannelijke volwassen persoon1
    • deze man heeft zich als vrouw verkleed1
  3. mens of persoon1
    • met hoeveel man zijn we?1

Related Synonyms for man