Dutch

Detailed Synonyms for matten in Dutch

matten:

matten verb (mat, matte, matten, gemat)

  1. matten
    strijden; matten; vechten; knokken
    • strijden verb (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)
    • matten verb (mat, matte, matten, gemat)
    • vechten verb (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • knokken verb (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
  2. matten
    vechten; bakkeleien; knokken; duelleren; kampen; matten
    • vechten verb (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • bakkeleien verb (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
    • knokken verb (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
    • duelleren verb (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)
    • kampen verb (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • matten verb (mat, matte, matten, gemat)

Conjugations for matten:

o.t.t.
  1. mat
  2. mat
  3. mat
  4. matten
  5. matten
  6. matten
o.v.t.
  1. matte
  2. matte
  3. matte
  4. matten
  5. matten
  6. matten
v.t.t.
  1. heb gemat
  2. hebt gemat
  3. heeft gemat
  4. hebben gemat
  5. hebben gemat
  6. hebben gemat
v.v.t.
  1. had gemat
  2. had gemat
  3. had gemat
  4. hadden gemat
  5. hadden gemat
  6. hadden gemat
o.t.t.t.
  1. zal matten
  2. zult matten
  3. zal matten
  4. zullen matten
  5. zullen matten
  6. zullen matten
o.v.t.t.
  1. zou matten
  2. zou matten
  3. zou matten
  4. zouden matten
  5. zouden matten
  6. zouden matten
en verder
  1. is gemat
  2. zijn gemat
diversen
  1. mat!
  2. mat!
  3. gemat
  4. mattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "matten":


mat:

mat adj

  1. mat
  2. mat
  3. mat
    mat; flets
  4. mat
  5. mat
  6. mat
  7. mat
  8. mat
    – zonder glans 1
    mat; dof
    – zonder glans 1
    • mat adj
      • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
    • dof adj
      • de verf is helemaal dof geworden1

mat [de ~ (m)] noun

  1. de mat
    de mat; het matje; de onderlegger; de onderzetter; de placemat; het tafelmatje
  2. de mat
    de gras; de grasmat; de mat
  3. de mat
    de vloermat; de mat

mat [de ~ (m)] noun

  1. de mat
    – rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw 1
    de mat
    – rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw 1
    • mat [de ~ (m)] noun
      • er ligt een dikke mat voor de deur1
  2. de mat
    – stilletjes, niet levendig 1
    de mat
    – stilletjes, niet levendig 1
    • mat [de ~ (m)] noun
      • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1

Related Words for "mat":


Alternate Synonyms for "mat":


Antonyms for "mat":


Related Definitions for "mat":

  1. zonder glans1
    • ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken1
  2. rechthoekig vloerkleedje van biezen of touw1
    • er ligt een dikke mat voor de deur1
  3. stilletjes, niet levendig1
    • Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek1