Dutch

Detailed Synonyms for missen in Dutch

missen:

missen verb (mis, mist, miste, misten, gemist)

  1. missen
    missen; vermissen
  2. missen
    missen; mislopen; iets mislopen
    • missen verb (mis, mist, miste, misten, gemist)
    • mislopen verb (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
  3. missen
    – het niet halen of raken 1
    missen
    – het niet halen of raken 1
    • missen verb (mis, mist, miste, misten, gemist)
      • ik heb de trein gemist1
  4. missen
    – het niet langer hebben 1
    missen
    – het niet langer hebben 1
    • missen verb (mis, mist, miste, misten, gemist)
      • ik mis mijn portemonnee1
  5. missen
    – voelen dat hij er niet is 1
    missen
    – voelen dat hij er niet is 1
    • missen verb (mis, mist, miste, misten, gemist)
      • mijn vader is op vakantie, ik mis hem wel1

Conjugations for missen:

o.t.t.
  1. mis
  2. mist
  3. mist
  4. missen
  5. missen
  6. missen
o.v.t.
  1. miste
  2. miste
  3. miste
  4. misten
  5. misten
  6. misten
v.t.t.
  1. heb gemist
  2. hebt gemist
  3. heeft gemist
  4. hebben gemist
  5. hebben gemist
  6. hebben gemist
v.v.t.
  1. had gemist
  2. had gemist
  3. had gemist
  4. hadden gemist
  5. hadden gemist
  6. hadden gemist
o.t.t.t.
  1. zal missen
  2. zult missen
  3. zal missen
  4. zullen missen
  5. zullen missen
  6. zullen missen
o.v.t.t.
  1. zou missen
  2. zou missen
  3. zou missen
  4. zouden missen
  5. zouden missen
  6. zouden missen
diversen
  1. mis!
  2. mist!
  3. gemist
  4. missend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "missen":


Antonyms for "missen":


Related Definitions for "missen":

  1. het niet halen of raken1
    • ik heb de trein gemist1
  2. het niet langer hebben1
    • ik mis mijn portemonnee1
  3. voelen dat hij er niet is1
    • mijn vader is op vakantie, ik mis hem wel1

missen form of mis:

mis [de ~] noun

  1. de mis
    de dienst; kerkviering; de mis

Related Words for "mis":