Dutch

Detailed Synonyms for teer in Dutch

teer:

teer [de ~ (m)] noun

  1. de teer
    de teer; de pek
    • teer [de ~ (m)] noun
    • pek [de ~ (m)] noun

teer adj

  1. teer
  2. teer
  3. teer
  4. teer
    – breekbaar, snel stuk of ziek 1
    zwak; teer
    – breekbaar, snel stuk of ziek 1
    • zwak adj
      • zij heeft een zwakke gezondheid1
    • teer adj
      • zij heeft een tere gezondheid1

teer [de ~ (m)] noun

  1. de teer
    – waar je moeilijk over kunt praten omdat het gevoelig ligt 1
    de teer
    – waar je moeilijk over kunt praten omdat het gevoelig ligt 1
    • teer [de ~ (m)] noun
      • dat is een teer onderwerp1

Related Words for "teer":


Alternate Synonyms for "teer":


Antonyms for "teer":


Related Definitions for "teer":

  1. breekbaar, snel stuk of ziek1
    • zij heeft een tere gezondheid1
  2. waar je moeilijk over kunt praten omdat het gevoelig ligt1
    • dat is een teer onderwerp1

teer form of teren:

teren verb (teer, teert, teerde, teerden, geteerd)

  1. teren
    teren; met teer besmeren

Conjugations for teren:

o.t.t.
  1. teer
  2. teert
  3. teert
  4. teren
  5. teren
  6. teren
o.v.t.
  1. teerde
  2. teerde
  3. teerde
  4. teerden
  5. teerden
  6. teerden
v.t.t.
  1. heb geteerd
  2. hebt geteerd
  3. heeft geteerd
  4. hebben geteerd
  5. hebben geteerd
  6. hebben geteerd
v.v.t.
  1. had geteerd
  2. had geteerd
  3. had geteerd
  4. hadden geteerd
  5. hadden geteerd
  6. hadden geteerd
o.t.t.t.
  1. zal teren
  2. zult teren
  3. zal teren
  4. zullen teren
  5. zullen teren
  6. zullen teren
o.v.t.t.
  1. zou teren
  2. zou teren
  3. zou teren
  4. zouden teren
  5. zouden teren
  6. zouden teren
en verder
  1. ben geteerd
  2. bent geteerd
  3. is geteerd
  4. zijn geteerd
  5. zijn geteerd
  6. zijn geteerd
diversen
  1. teer!
  2. teert!
  3. geteerd
  4. terend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

teren [znw.] noun

  1. teren
    teren; met teer insmeren

Related Synonyms for teer