Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. larderen:


Dutch

Detailed Translations for larderen from Dutch to Swedish

larderen:

larderen verb (lardeer, lardeert, lardeerde, lardeerden, gelardeerd)

  1. larderen (spek doen in; doorspekken)
    tjocknande
  2. larderen (rijkelijk voorzien van; doorspekken)
    väva in; sammanfläta
    • väva in verb (vävar in, vävade in, vävat in)
    • sammanfläta verb (sammanflätar, sammanflätade, sammanflätat)

Conjugations for larderen:

o.t.t.
  1. lardeer
  2. lardeert
  3. lardeert
  4. larderen
  5. larderen
  6. larderen
o.v.t.
  1. lardeerde
  2. lardeerde
  3. lardeerde
  4. lardeerden
  5. lardeerden
  6. lardeerden
v.t.t.
  1. heb gelardeerd
  2. hebt gelardeerd
  3. heeft gelardeerd
  4. hebben gelardeerd
  5. hebben gelardeerd
  6. hebben gelardeerd
v.v.t.
  1. had gelardeerd
  2. had gelardeerd
  3. had gelardeerd
  4. hadden gelardeerd
  5. hadden gelardeerd
  6. hadden gelardeerd
o.t.t.t.
  1. zal larderen
  2. zult larderen
  3. zal larderen
  4. zullen larderen
  5. zullen larderen
  6. zullen larderen
o.v.t.t.
  1. zou larderen
  2. zou larderen
  3. zou larderen
  4. zouden larderen
  5. zouden larderen
  6. zouden larderen
en verder
  1. ben gelardeerd
  2. bent gelardeerd
  3. is gelardeerd
  4. zijn gelardeerd
  5. zijn gelardeerd
  6. zijn gelardeerd
diversen
  1. lardeer!
  2. lardeert!
  3. gelardeerd
  4. larderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for larderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sammanfläta doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van interlace
tjocknande doorspekken; larderen; spek doen in
väva in doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van doorweven; ineenvlechten; inweven; vervlechten; verweven