Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. woekeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for woekerend from Dutch to Swedish

woekeren:

woekeren verb (woeker, woekert, woekerde, woekerden, gewoekerd)

  1. woekeren
    använda sig utav; profitera; göra det bästa utav

Conjugations for woekeren:

o.t.t.
  1. woeker
  2. woekert
  3. woekert
  4. woekeren
  5. woekeren
  6. woekeren
o.v.t.
  1. woekerde
  2. woekerde
  3. woekerde
  4. woekerden
  5. woekerden
  6. woekerden
v.t.t.
  1. heb gewoekerd
  2. hebt gewoekerd
  3. heeft gewoekerd
  4. hebben gewoekerd
  5. hebben gewoekerd
  6. hebben gewoekerd
v.v.t.
  1. had gewoekerd
  2. had gewoekerd
  3. had gewoekerd
  4. hadden gewoekerd
  5. hadden gewoekerd
  6. hadden gewoekerd
o.t.t.t.
  1. zal woekeren
  2. zult woekeren
  3. zal woekeren
  4. zullen woekeren
  5. zullen woekeren
  6. zullen woekeren
o.v.t.t.
  1. zou woekeren
  2. zou woekeren
  3. zou woekeren
  4. zouden woekeren
  5. zouden woekeren
  6. zouden woekeren
diversen
  1. woeker!
  2. woekert!
  3. gewoekerd
  4. woekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for woekeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
använda sig utav woekeren aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen
göra det bästa utav woekeren
profitera woekeren


Wiktionary Translations for woekerend:


Cross Translation:
FromToVia
woekerend otyglad; hejdlös; ohejdad; vild rampant — unrestrained