Dutch

Detailed Translations for bestemming from Dutch to Swedish

bestemming:

bestemming [de ~ (v)] noun

  1. de bestemming (geadresseerde)
    adressat
  2. de bestemming (reisbestemming; eindpunt; doel)
    destination; resmål; slutmål
  3. de bestemming (reisdoel)
    bestämmelse; mål; ändamål; bestämmelseort
  4. de bestemming (uiteindelijke doel; eindpunt; eindstation; eindhalte)
  5. de bestemming
  6. de bestemming
    anslag

Translation Matrix for bestemming:

NounRelated TranslationsOther Translations
adressat bestemming; geadresseerde
anslag bestemming aanplakbiljet; aanplakbiljetten; aanvoer; affiche; bekendmaking; biljet; plakkaat; poster; toevoer
bestämmelse bestemming; reisdoel beding; regelgeving; regularisatie; richtlijn; richtsnoer; voorschrift; voorwaarde
bestämmelseort bestemming; reisdoel
destination bestemming; doel; eindpunt; reisbestemming
mål bestemming; reisdoel doel; doel-; doeleinde; doelpunt; doelschijf; doelstelling; doeltrap; doelvoorziening; einddoel; geding; goal; inzet; procedure; proces; rechtsgeding; rechtszaak; streven; toeleg; treffer
resmål bestemming; doel; eindpunt; reisbestemming
slutbestämmelse bestemming; eindhalte; eindpunt; eindstation; uiteindelijke doel
slutmål bestemming; doel; eindpunt; reisbestemming
ändamål bestemming; reisdoel doel; einddoel; oogmerk
OtherRelated TranslationsOther Translations
transportområde bestemming

Wiktionary Translations for bestemming:


Cross Translation:
FromToVia
bestemming bestämmelse; uppgift; bestämmelseort destinationemploi auquel une personne ou une chose devoir affecter ou usage qu’on en peut faire.
bestemming öde; levnadslopp destinéedestin particulier d’une personne ou d’une chose.