Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. knetteren:


Dutch

Detailed Translations for knetteren from Dutch to Swedish

knetteren:

knetteren verb (knetter, knettert, knetterde, knetterden, geknetterd)

  1. knetteren (knapperen)
    knastra; spakra
    • knastra verb (knastrar, knastrade, knastrat)
    • spakra verb (spakrar, spakrade, spakrat)

Conjugations for knetteren:

o.t.t.
  1. knetter
  2. knettert
  3. knettert
  4. knetteren
  5. knetteren
  6. knetteren
o.v.t.
  1. knetterde
  2. knetterde
  3. knetterde
  4. knetterden
  5. knetterden
  6. knetterden
v.t.t.
  1. heb geknetterd
  2. hebt geknetterd
  3. heeft geknetterd
  4. hebben geknetterd
  5. hebben geknetterd
  6. hebben geknetterd
v.v.t.
  1. had geknetterd
  2. had geknetterd
  3. had geknetterd
  4. hadden geknetterd
  5. hadden geknetterd
  6. hadden geknetterd
o.t.t.t.
  1. zal knetteren
  2. zult knetteren
  3. zal knetteren
  4. zullen knetteren
  5. zullen knetteren
  6. zullen knetteren
o.v.t.t.
  1. zou knetteren
  2. zou knetteren
  3. zou knetteren
  4. zouden knetteren
  5. zouden knetteren
  6. zouden knetteren
en verder
  1. ben geknetterd
  2. bent geknetterd
  3. is geknettterd
  4. zijn geknetterd
  5. zijn geknetterd
  6. zijn geknetterd
diversen
  1. knetter!
  2. knettert!
  3. geknetterd
  4. knetterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for knetteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
knastra knapperen; knetteren knappen; knarsetanden
spakra knapperen; knetteren

Related Definitions for "knetteren":

  1. scherpe, knallende geluiden maken1
    • het vuur knetterde1