Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. meepikken:


Dutch

Detailed Translations for meepikken from Dutch to Swedish

meepikken:

meepikken verb (pik mee, pikt mee, pikte mee, pikten mee, meegepikt)

  1. meepikken (kennis opdoen; leren; opsteken; meekrijgen; oppikken)
    lära
    • lära verb (lär, lärde, lärt)
  2. meepikken (graantje meepikken)
    få en bit tårta
    • få en bit tårta verb (får en bit tårta, fick en bit tårta, fått en bit tårta)

Conjugations for meepikken:

o.t.t.
  1. pik mee
  2. pikt mee
  3. pikt mee
  4. pikken mee
  5. pikken mee
  6. pikken mee
o.v.t.
  1. pikte mee
  2. pikte mee
  3. pikte mee
  4. pikten mee
  5. pikten mee
  6. pikten mee
v.t.t.
  1. heb meegepikt
  2. hebt meegepikt
  3. heeft meegepikt
  4. hebben meegepikt
  5. hebben meegepikt
  6. hebben meegepikt
v.v.t.
  1. had meegepikt
  2. had meegepikt
  3. had meegepikt
  4. hadden meegepikt
  5. hadden meegepikt
  6. hadden meegepikt
o.t.t.t.
  1. zal meepikken
  2. zult meepikken
  3. zal meepikken
  4. zullen meepikken
  5. zullen meepikken
  6. zullen meepikken
o.v.t.t.
  1. zou meepikken
  2. zou meepikken
  3. zou meepikken
  4. zouden meepikken
  5. zouden meepikken
  6. zouden meepikken
en verder
  1. ben meegepikt
  2. bent meegepikt
  3. is meegepikt
  4. zijn meegepikt
  5. zijn meegepikt
  6. zijn meegepikt
diversen
  1. pik mee!
  2. pikt mee!
  3. meegepikt
  4. meepikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meepikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
lära leerstelsel; leersysteem
VerbRelated TranslationsOther Translations
få en bit tårta graantje meepikken; meepikken
lära kennis opdoen; leren; meekrijgen; meepikken; oppikken; opsteken aanleren; africhten; bijbrengen; bijleren; dier africhten; dresseren; eigen maken; horen; iets leren; leren; lesgeven; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; trainen; vernemen; verwerven; vinden

Related Translations for meepikken