Dutch

Detailed Translations for neerhalen from Dutch to Swedish

neerhalen:

neerhalen verb (haal neer, haalt neer, haalde neer, haalden neer, neergehaald)

  1. neerhalen (neersabelen)
    nedlägga; skjuta ned; låta springa över klivan; sticka ned
  2. neerhalen (slopen; afbreken; omverhalen; uit elkaar halen; breken)
    förstöra; göra sönder
    • förstöra verb (förstör, förstörde, förstört)
    • göra sönder verb (gör sönder, gjorde sönder, gjort sönder)
  3. neerhalen (fel bekritiseren; omlaaghalen)
    kritisera skarpt
    • kritisera skarpt verb (kritiserar skarpt, kritiserade skarpt, kritiserat skarpt)

Conjugations for neerhalen:

o.t.t.
  1. haal neer
  2. haalt neer
  3. haalt neer
  4. halen neer
  5. halen neer
  6. halen neer
o.v.t.
  1. haalde neer
  2. haalde neer
  3. haalde neer
  4. haalden neer
  5. haalden neer
  6. haalden neer
v.t.t.
  1. heb neergehaald
  2. hebt neergehaald
  3. heeft neergehaald
  4. hebben neergehaald
  5. hebben neergehaald
  6. hebben neergehaald
v.v.t.
  1. had neergehaald
  2. had neergehaald
  3. had neergehaald
  4. hadden neergehaald
  5. hadden neergehaald
  6. hadden neergehaald
o.t.t.t.
  1. zal neerhalen
  2. zult neerhalen
  3. zal neerhalen
  4. zullen neerhalen
  5. zullen neerhalen
  6. zullen neerhalen
o.v.t.t.
  1. zou neerhalen
  2. zou neerhalen
  3. zou neerhalen
  4. zouden neerhalen
  5. zouden neerhalen
  6. zouden neerhalen
en verder
  1. ben neergehaald
  2. bent neergehaald
  3. is neergehaald
  4. zijn neergehaald
  5. zijn neergehaald
  6. zijn neergehaald
diversen
  1. haal neer!
  2. haalt neer!
  3. neergehaald
  4. neerhalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neerhalen:

NounRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbraak; sloop
VerbRelated TranslationsOther Translations
förstöra afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
göra sönder afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen
kritisera skarpt fel bekritiseren; neerhalen; omlaaghalen
låta springa över klivan neerhalen; neersabelen
nedlägga neerhalen; neersabelen deponeren; neerleggen
skjuta ned neerhalen; neersabelen afschieten; afvuren; naar beneden schieten; neerschieten; overhoopschieten; schieten; schoten lossen; vuren
sticka ned neerhalen; neersabelen dippen; overhoop steken
OtherRelated TranslationsOther Translations
förstöra laten exploderen; opblazen

Wiktionary Translations for neerhalen:


Cross Translation:
FromToVia
neerhalen förnedra; förödmjuka abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
neerhalen slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka abattre — Traductions à trier suivant le sens
neerhalen slopa; förinta; förstöra démolirabattre pièce à pièce (se dit surtout en parlant des bâtiments, des constructions).
neerhalen meja fauchercouper à la faux ou à la machine.