Summary


Dutch

Detailed Translations for terugsturen from Dutch to Swedish

terugsturen:

terugsturen verb (stuur terug, stuurt terug, stuurde terug, stuurden terug, teruggestuurd)

  1. terugsturen
    skicka tillbaka
    • skicka tillbaka verb (skickar tillbaka, skickade tillbaka, skickat tillbaka)

Conjugations for terugsturen:

o.t.t.
  1. stuur terug
  2. stuurt terug
  3. stuurt terug
  4. sturen terug
  5. sturen terug
  6. sturen terug
o.v.t.
  1. stuurde terug
  2. stuurde terug
  3. stuurde terug
  4. stuurden terug
  5. stuurden terug
  6. stuurden terug
v.t.t.
  1. heb teruggestuurd
  2. hebt teruggestuurd
  3. heeft teruggestuurd
  4. hebben teruggestuurd
  5. hebben teruggestuurd
  6. hebben teruggestuurd
v.v.t.
  1. had teruggestuurd
  2. had teruggestuurd
  3. had teruggestuurd
  4. hadden teruggestuurd
  5. hadden teruggestuurd
  6. hadden teruggestuurd
o.t.t.t.
  1. zal terugsturen
  2. zult terugsturen
  3. zal terugsturen
  4. zullen terugsturen
  5. zullen terugsturen
  6. zullen terugsturen
o.v.t.t.
  1. zou terugsturen
  2. zou terugsturen
  3. zou terugsturen
  4. zouden terugsturen
  5. zouden terugsturen
  6. zouden terugsturen
en verder
  1. ben teruggestuurd
  2. bent teruggestuurd
  3. is teruggestuurd
  4. zijn teruggestuurd
  5. zijn teruggestuurd
  6. zijn teruggestuurd
diversen
  1. stuur terug!
  2. stuurt terug!
  3. teruggestuurd
  4. terugsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugsturen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
skicka tillbaka terugsturen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
skicka tillbaka achterwege blijvend

Wiktionary Translations for terugsturen:


Cross Translation:
FromToVia
terugsturen kräkas; spy; neka; vägra; tacka nej till rejeter — Traductions à trier suivant le sens
terugsturen återsända; skicka tillbaka renvoyer — Faire reporter à qqun une chose qui lui appartient
terugsturen återsända renvoyer — Faire retourner quelqu’un d’où il était parti
terugsturen förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.
terugsturen tacka nej till; neka; vägra; missbilliga; förjaga repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
terugsturen vrida; vända; blanda; sammanblanda retourneraller de nouveau en un lieu.