Summary


Dutch

Detailed Translations for vrijgeven from Dutch to Swedish

vrijgeven:

vrijgeven verb (geef vrij, geeft vrij, gaf vrij, gaven vrij, vrijgegeven)

  1. vrijgeven (toegankelijk maken; openstellen; openen)
    publicera; avslöja; offentliggöra
    • publicera verb (publicerar, publicerade, publicerat)
    • avslöja verb (avslöjer, avslöjde, avslöjt)
    • offentliggöra verb (offentliggör, offentligtgjorde, offentliggjort)
  2. vrijgeven (vrijaf geven)
    släppa fri; låta gå
    • släppa fri verb (släpper fri, släppte fri, släppt fri)
    • låta gå verb (låter gå, låt gå, låtit gå)
  3. vrijgeven

Conjugations for vrijgeven:

o.t.t.
  1. geef vrij
  2. geeft vrij
  3. geeft vrij
  4. geven vrij
  5. geven vrij
  6. geven vrij
o.v.t.
  1. gaf vrij
  2. gaf vrij
  3. gaf vrij
  4. gaven vrij
  5. gaven vrij
  6. gaven vrij
v.t.t.
  1. heb vrijgegeven
  2. hebt vrijgegeven
  3. heeft vrijgegeven
  4. hebben vrijgegeven
  5. hebben vrijgegeven
  6. hebben vrijgegeven
v.v.t.
  1. had vrijgegeven
  2. had vrijgegeven
  3. had vrijgegeven
  4. hadden vrijgegeven
  5. hadden vrijgegeven
  6. hadden vrijgegeven
o.t.t.t.
  1. zal vrijgeven
  2. zult vrijgeven
  3. zal vrijgeven
  4. zullen vrijgeven
  5. zullen vrijgeven
  6. zullen vrijgeven
o.v.t.t.
  1. zou vrijgeven
  2. zou vrijgeven
  3. zou vrijgeven
  4. zouden vrijgeven
  5. zouden vrijgeven
  6. zouden vrijgeven
diversen
  1. geef vrij!
  2. geeft vrij!
  3. vrijgegeven
  4. vrijgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vrijgeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
frisläppning vrijgeven begenadiging; genade; gratie; kwijtschelding; pardon
VerbRelated TranslationsOther Translations
avslöja openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven bloot leggen; blootleggen; klikken; ontdekken; onthullen; ontmaskeren; ontplooien; ontpoppen; ontpoppen als; ontsluieren; ontwaren; opsporen; reveleren; uiteenvouwen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
låta gå vrijaf geven; vrijgeven dwingen ontslag te nemen; laten liggen; laten voorbijgaan; voorbijlaten
offentliggöra openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven aan komen zetten; afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; openbaar maken; oplezen; uitbrengen; uitgeven
publicera openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
släppa fri vrijaf geven; vrijgeven bevrijden van belegeraars; ontzetten; verlossen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
publicera publiceren