Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. wegzakken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for wegzakken from Dutch to Swedish

wegzakken:

wegzakken verb (zak weg, zakt weg, zakte weg, zakten weg, weggezakt)

  1. wegzakken (indommelen; indutten; insluimeren)
    slumra; nicka till
  2. wegzakken (zakken in)
    sjunka undan
    • sjunka undan verb (sjunker undan, sjönk undan, sjunkit undan)

Conjugations for wegzakken:

o.t.t.
  1. zak weg
  2. zakt weg
  3. zakt weg
  4. zakken weg
  5. zakken weg
  6. zakken weg
o.v.t.
  1. zakte weg
  2. zakte weg
  3. zakte weg
  4. zakten weg
  5. zakten weg
  6. zakten weg
v.t.t.
  1. ben weggezakt
  2. bent weggezakt
  3. is weggezakt
  4. zijn weggezakt
  5. zijn weggezakt
  6. zijn weggezakt
v.v.t.
  1. was weggezakt
  2. was weggezakt
  3. was weggezakt
  4. waren weggezakt
  5. waren weggezakt
  6. waren weggezakt
o.t.t.t.
  1. zal wegzakken
  2. zult wegzakken
  3. zal wegzakken
  4. zullen wegzakken
  5. zullen wegzakken
  6. zullen wegzakken
o.v.t.t.
  1. zou wegzakken
  2. zou wegzakken
  3. zou wegzakken
  4. zouden wegzakken
  5. zouden wegzakken
  6. zouden wegzakken
diversen
  1. zak weg!
  2. zakt weg!
  3. weggezakt
  4. wegzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegzakken [znw.] noun

  1. wegzakken
    sjunka; gå under

Translation Matrix for wegzakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
gå under wegzakken
sjunka wegzakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
gå under afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; omlaag gaan; onder water gaan; ondergaan; vervallen; wegglijden; wegzinken; zinken
nicka till indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
sjunka afnemen; dalen; declineren; doen zinken; inkrimpen; krimpen; lager worden; minder worden; minderen; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan; onder water gaan; ondergaan; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen; zinken
sjunka undan wegzakken; zakken in
slumra indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken dutten; een dutje doen; sluimeren; verborgen aanwezig zijn

Wiktionary Translations for wegzakken:


Cross Translation:
FromToVia
wegzakken sänka; slå ned; fälla; stämma ned; göra lägre; sjunka; falla; avtaga; böja sig baisser — À trier