German

Detailed Translations for Nachkommen from German to Dutch

Nachkommen form of nachkommen:

nachkommen verb (komme nach, kommst nach, kommt nach, kam nach, kamt nach, nachgekommen)

  1. nachkommen
    nakomen
    • nakomen verb (kom na, komt na, kwam na, kwamen na, nagekomen)
  2. nachkommen (nachfolgen; folgen)
    opvolgen; volgen; navolgen
    • opvolgen verb (volg op, volgt op, volgde op, volgden op, opgevolgd)
    • volgen verb (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • navolgen verb (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
  3. nachkommen (hinterherkommen; nachfolgen)
    volgen; achternagaan; nalopen; achternalopen
    • volgen verb (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • achternagaan verb (ga achterna, gaat achterna, ging achterna, gingen achterna, achternagegaan)
    • nalopen verb (loop na, loopt na, liep na, liepen na, nagelopen)
    • achternalopen verb (loop achterna, loopt achterna, liep achterna, liepen achterna, achternagelopen)
  4. nachkommen (gehorchen; folgen; nachfolgen; befolgen)
    gehoorzamen; luisteren
    • gehoorzamen verb (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • luisteren verb (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
  5. nachkommen (gehorchen; befolgen; folgen; nachfolgen)
    gehoorzamen; gevolg geven aan
    • gehoorzamen verb (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • gevolg geven aan verb (geef gevolg aan, geeft gevolg aan, gaf gevolg aan, gaven gevolg aan, gevolg gegeven aan)
  6. nachkommen (nachfolgen)
  7. nachkommen (hinterherhinken)
    achteraankomen
    • achteraankomen verb (kom achteraan, komt achteraan, kwam achteraan, kwamen achteraan, achteraan gekomen)

Conjugations for nachkommen:

Präsens
  1. komme nach
  2. kommst nach
  3. kommt nach
  4. kommen nach
  5. kommt nach
  6. kommen nach
Imperfekt
  1. kam nach
  2. kamst nach
  3. kam nach
  4. kamen nach
  5. kamt nach
  6. kamen nach
Perfekt
  1. habe nachgekommen
  2. hast nachgekommen
  3. hat nachgekommen
  4. haben nachgekommen
  5. habt nachgekommen
  6. haben nachgekommen
1. Konjunktiv [1]
  1. komme nach
  2. kommest nach
  3. komme nach
  4. kommen nach
  5. kommet nach
  6. kommen nach
2. Konjunktiv
  1. käme nach
  2. kämest nach
  3. käme nach
  4. kämen nach
  5. kämen nach
  6. kämen nach
Futur 1
  1. werde nachkommen
  2. wirst nachkommen
  3. wird nachkommen
  4. werden nachkommen
  5. werdet nachkommen
  6. werden nachkommen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde nachkommen
  2. würdest nachkommen
  3. würde nachkommen
  4. würden nachkommen
  5. würdet nachkommen
  6. würden nachkommen
Diverses
  1. komm nach!
  2. kommt nach!
  3. kommen Sie nach!
  4. nachgekommen
  5. nachkommend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for nachkommen:

NounRelated TranslationsOther Translations
gevolg geven aan Ausführen; Folge
luisteren Anhören; Hören; Turbulenzgeschwindigkeit
volgen Vervolgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
achteraankomen hinterherhinken; nachkommen
achternagaan hinterherkommen; nachfolgen; nachkommen
achternalopen hinterherkommen; nachfolgen; nachkommen
gehoorzamen befolgen; folgen; gehorchen; nachfolgen; nachkommen
gevolg geven aan befolgen; folgen; gehorchen; nachfolgen; nachkommen
later komen nachfolgen; nachkommen
luisteren befolgen; folgen; gehorchen; nachfolgen; nachkommen anhören; hinhören; horchen; hören; lauschen; zuhören
nakomen nachkommen
nalopen hinterherkommen; nachfolgen; nachkommen
navolgen folgen; nachfolgen; nachkommen folgen; imitieren; kopieren; nachahmen; nachbilden; nachfolgen; nachmachen
opvolgen folgen; nachfolgen; nachkommen
volgen folgen; hinterherkommen; nachfolgen; nachkommen beachten; begleiten; folgen; geleiten; herumführen; mitgehen; nachgehen; nachjagen; verfolgen

Synonyms for "nachkommen":


Wiktionary Translations for nachkommen:


Cross Translation:
FromToVia
nachkommen vervullen meet — comply with

Nachkommen:

Nachkommen [der ~] noun

  1. der Nachkommen (Nachwelt; Nachkommenschaft)
    de kinderen; de nakomelingen; het nageslacht; het broed; het kroost; het gebroed; de telgen

Nachkommen [die ~] noun

  1. die Nachkommen (Sproß; Nachkommenschaft; Abkomme; )
    de afstammeling; de nakomeling; de telg
  2. die Nachkommen
    de nakomelingen; de afstammelingen; de telgen

Translation Matrix for Nachkommen:

NounRelated TranslationsOther Translations
afstammeling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
afstammelingen Nachkommen
broed Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt Brut; Gezücht; Sprößlinge
gebroed Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt Ausschuß; Brut; Gelichter; Gesindel; Gezücht; Jungen; Kanaille; Lumpengesindel; Mob; Pack; Plebs; Pöbel; Schund; Sippschaft; Sprößlinge; Zeug; Zucht; junge Tieren
kinderen Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt
kroost Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt
nageslacht Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt
nakomeling Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
nakomelingen Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt
telg Abkomme; Abkömmling; Erbe; Geschlecht; Kinder; Nachkommen; Nachkommenschaft; Sproß; Sprößling; Zweig
telgen Nachkommen; Nachkommenschaft; Nachwelt

Synonyms for "Nachkommen":


Wiktionary Translations for Nachkommen:

Nachkommen
noun
  1. iemand met een specifieke voorouder of specifieke voorouders

Cross Translation:
FromToVia
Nachkommen kinderen; afstammelingen; kinders; nageslachten; nakomelingschap; nakomelingen offspring — plural or collective offspring (only males, only females, both sexes or sex unspecified)
Nachkommen nageslacht posterity — all the future generations
Nachkommen nakomeling progeny — offspring