Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Tisch:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for Tisch from German to Dutch

Tisch:

Tisch [der ~] noun

  1. der Tisch (Eßtisch)
    de tafel
    – horizontaal blad op poten 1
    • tafel [de ~ (m)] noun
      • in het midden van de kamer stond een ronde tafel1
    de eettafel
  2. der Tisch (Tafel)
    de tafel
    – horizontaal blad op poten 1
    • tafel [de ~] noun
      • in het midden van de kamer stond een ronde tafel1

Translation Matrix for Tisch:

NounRelated TranslationsOther Translations
eettafel Eßtisch; Tisch
tafel Eßtisch; Tafel; Tisch Abfassung; Abstufung; Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Ausrichtung; Einstellung; Lage; Leiste; Liste; Rangordnung; Stelle; Tabelle; Tafel; Verzeichnis

Synonyms for "Tisch":


Wiktionary Translations for Tisch:

Tisch
noun
  1. Möbelstück, das aus einer Platte mit vier oder drei Beinen oder mittigen Standfuß besteht

Cross Translation:
FromToVia
Tisch tafel table — item of furniture
Tisch tafel table — Meuble, surface plane sur pieds

Related Translations for Tisch